AllotocaBereik van paginaAllotoca goslinei

Allótoca

= andere nakomelingen.

Klein geslacht van tandkarpers met 8 soorten uit de familie van de ➛Goodeidae.

Levendbarende tandkarpers uit centraal- en zuidwestelijk Mexico. Alle soorten hebben een zeer beperkt verspreidingsgebied en zijn, mede daarom, ernstig bedreigd. Sommige soorten worden als uitgestorven beschouwd, en worden via kweekprogramma's door liefhebbers als soort bestaande gehouden.

Enigszins schuwe vissen met een hoge zuurstofbehoefte, bij voorbaat te houden in een ➛speciaalaquarium. Wat de waterkwaliteit betreft doen deze vissen het prima op ➛leidingwater. Enige stroming en een geregelde ➛waterwissel van zeker 60% zijn nodig. Bewoners van ondiep water die een dichte beplanting waarderen, evenals ➛drijfplanten of -bladeren.

In tegenstelling tot de meeste andere familieleden betreft het hier echte rovers, die enkel dierlijk voer tot zich nemen. Daarbij zijn ze weinig kieskeurig en eten graag ➛muggenlarven en ➛kleine kreeftachtigen. Ook diepvries- en droogvoer worden probleemloos gegeten.

Jongen zijn bij de geboorte vrij klein, reden om de ouders na het ter wereld komen van de jongen te verwijderen.

Zie voor meer informatie de familiebeschrijving.

Moeilijkheid 2 (0-3)

dugésii

Bean 1887

Inheems in West-Mexico, in de provincies Jalisco, Guanajuato en Michoacán de Ocampo.

Allotoca dugesii
Allotoca dugesii. © ➛Evermann & Jordan

Basiskleur beigegrijs tot -geel. Binnen het verspreidingsgebied zijn mannen met zowel een citroengele als meer of minder zwarte buik te onderscheiden. Hun rug is lichtbruin, soms met willekeurig enkele diepzwarte vlekjes. Vrouwen dragen ongeveer 9 lichtblauw iriserende dwarsbanden met over de top daarvan een donkere lengteband.

Lengte ♀ tot 8 cm, ♂ tot 6 cm.

Verzorging, gedrag en kweek als vermeld bij geslacht en familie. Jongen groeien vrij traag en zwemmen in het begin moeilijk.

Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.

Temperatuur: 15 tot 24° C

pH: 6-8   dH: 8-18   fH: 14-32   ppm: 130-300

Een bedreigde soort. In de winkel is deze echter niet aan te treffen. Enkel te verkrijgen via specialistengroepen.

Moeilijkheid 3 (0-3)

goslínei

Smith & Miller 1987

Oorspronkelijk endemisch in een klein deel van de Rio Ameca in de West-Mexicaanse staat Jalisco. Sinds 2004 wordt de soort gezien als in het wild uitgestorven, vooral ten gevolge van de introductie van Xiphophorus hellerii. Bewoners van ondiep water, maximaal een meter, met bladafval en oeverbegroeiing.

Kleur bruin- of grijsgeel, met ongeveer 13 onduidelijke lichtbruine dwarsstrepen en daarover in de lengte een dergelijke vage band. Rug bruin gevlekt, buik zilverwit. Vinnen geheel kleurloos. Afgezien van de gespleten aarsvin bij mannen kunnen deze ook door de grotere rugvin van vrouwen worden onderscheiden. Vrouwen hebben tijdens de paai een roze buik en duidelijke strepen op de staartwortel.

Lengte tot 5 cm.

Wat temperatuur betreft is 24° wel het maximum voor korte periodes. 's Winters moeten de dieren onder de 20° worden gehouden om, samen met vers water, ➛ziekten te voorkomen. Ook verkorten constant hoge temperaturen de levensduur. 's Zomers in de vijver houden is een goede optie. Plaats ze daar vanaf 20° en haal ze weer binnen zodra de temperatuur onder de 17° daalt.

Kweken is niet bijzonder moeilijk bij een goede verzorging. Laat in het voorjaar de temperatuur geleidelijk stijgen. Vanaf 21° beginnen de dieren aan de paai. Boven de 25° stopt dit, in de regel paaien de dieren 's zomers niet tot de herfst.

Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.

Temperatuur: 18 tot 24° C

pH: 6-8   dH: 4-12   fH: 7-21   ppm: 70-200

Margevuller