= aal.
Geslacht van palingachtigen met ten minste 15 soorten uit de familie van de ➛Anguillidae.
De enige vertegenwoordiger in Europa is A. anguilla.
Linnaeus 1758
Aal, paling
Inheems in Noord-Afrika en een groot deel van de kust van westelijk Europa, ook de Middellandse Zeekust. Ontbreekt in Oostenrijk, Slowakije, Hongarije, Roemenië, Servië en het noorden van Montenegro, Noord-Macedonië en Bulgarije. Bewoner van allerlei water, liefst met beschutting. Ook graaft de paling zich in de bodem in.
Kop van boven enigszins afgevlakt, de onderkaak steekt onder de bovenkaak uit. Kieuwen klein. Rug- en aarsvin net met elkaar vergroeid. Kleur bruinachtig grijs met een vrijwel witte buik.
Lengte ♀ tot 1,35 m, ♂ tot 60 cm.
Gezien de huidige status van de soort is in een aquarium houden geen optie meer. Alleen jonge dieren van nog geen 10 cm zouden daarvoor in aanmerking komen, maar volgens Frey vervelen ze snel: deze nachtelijk levende dieren laten zich zelden zien.
Palingen hebben een bijzondere levenscyclus, waarbij de jonge, in de Sargassozee ten oosten van Florida geboren alen naar Europa migreren. Deze trek duurt enkele jaren voor het zoete water is bereikt. Vrouwen verblijven hierin meestal tot 20 jaar, bijna 2 keer langer dan mannen. Zodra geslachtsrijpheid is bereikt, wordt de trek naar de Sargassozee ondernomen. Na de paai, die diep in zee plaatsvindt, sterven de ouderdieren. Palingen laten zich om deze cyclus niet in gevangenschap kweken. Vermoed wordt dat de tektoniek van aardplaten leef- en paaigronden geleidelijk steeds verder uit elkaar heeft gedreven. Niet alle palingen ondernemen de trektocht en kunnen hier dan tot bijna 90 jaar oud worden.
De paling is ernstig bedreigd als gevolg van onder meer overbevissing, vervuiling, obstakels op de trekroute en habitatvernietiging.