= grootkop, naar een volksnaam.
Zoetwaterdonderpadden
Uitgebreid geslacht van grondels met ruim 60 soorten uit de familie van de ➛Cottidae.
Vissen met een vrij plompe lichaamsbouw die wat doet denken aan een uit de kluiten gewassen kikkervisje. De achterste helft is slank. De grote kop heeft bovenop ogen als kralen en een brede bek, aan weerszijden staan twee forse borstvinnen als graafwerktuigen opzij. De voor grondels karakteristieke dubbele rugvin is aanwezig, evenals de stevige buikvinnen, die als bodemsteun dienen dankzij het ontbreken van een zwemblaas. Typische bodemdieren.
Freyhof, Kottelat & Nolte 2005
Rivierdonderpad
Te vinden ten westen van de Elbe, in de snelstromende delen van rivieren en meren.
Uiterlijk als vermeld bij het geslacht. De grondkleur is vuilbruin, met een gemarmerd donkerbruine tekening die ook op de staart doorloopt. De overige vinnen zijn kleurloos.
Lengte tot 15 cm.
De rivierdonderpad is beschermd in Nederland. In een aquarium houden is er daarom helaas niet bij! Lang bekend geweest als C. gobio.
Freyhof, Kottelat & Nolte 2005
Beekdonderpad
Inheems in het stroomgebied van de Main, de Rijn en de Maas, met name zijrivieren met snelstromend water en een kiezelige bodem. In Nederland komt de vis voor in de Geul in Limburg en de Berkel en Aa-strang in oostelijk Gelderland.
Uiterlijk als beschreven bij het geslacht. Lijkt veel op C. perifretum, maar is doorgaans lichter en grijzer van kleur. Heeft eveneens stekeltjes op de flanken, maar uitsluitend achter de borstvinnen.
Lengte tot 13 cm.
In gebieden met zowel C. perifretum kunnen kruisingen ontstaan.
In Nederland een zeldzame en kwetsbare vis, alhoewel niet bedreigd. Wel beschermd en daarom niet geschikt voor het aquarium.