= brugzalm.
Geslacht van karperzalmen met meer dan 10 soorten uit de familie van de ➛Characidae.
Kleine, langwerpige en zijdelings afgeplatte vissen uit Midden- en Zuid-Amerika met een spitse vorm. Deze is mede het gevolg van de vrijwel rechte rug met een ver achterwaarts geplaatste rugvin. De buikpartij is relatief lang en loopt meer rond, naar de staart toe versmalt het lichaam, met een lange aarsvin daaronder. De staart is gevorkt, als bij vele karperzalmen. Ook een zeer smalle vetvin ontbreekt niet. Bek bovenstandig.
Vreedzame en zeer levendige scholenvissen die veel zwemruimte vraagt. Beplanting voor dekking is echter ook van belang, ook drijfplanten worden gewaardeerd
Kweken is in de regel niet moeilijk, vrouwen worden tijdens een bijzondere balts, waarbij mannen met de kop omhoog vrijwel verticaal zwemmen, inwendig bevrucht. Het afzetten van de eieren wordt alleen door de vrouw verzorgd. Deze worden met een legbuis aan een draadje tussen fijnbladige planten gehangen. Mogelijk kunnen vrouwen het zaad op voorraad houden en meerdere keren bevruchte eieren afzetten.
Eigenmann 1920
Endemisch rond het Valenciameer in noordwest Venezuela in helder water.
Lichaam grotendeels doorzichtig, met een groenig zwarte lengteband ter hoogte van de ruggengraat. Op de staartwortel aan het eind van deze band een zwarte vlek, evenals bij het begin op de kieuwdeksel, waar de vlek over het voorhoofd loopt. Vinnen vrijwel kleurloos. Vrouwen steviger en minder intens van kleur.
Lengte tot 5 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als vermeld bij het geslacht.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 18 tot 28° C
pH: 6-7 dH: 4-12 fH: 7-21 ppm: 70-200
Kopen: ok.
= afgeleid van Gerris.
Schaatsenrijders
Familie van op het wateroppervlak levende waterwantsen of ➛Nepomorpha.
Slanke insecten met een roestbruine rug en zilverwitte onderzijde, die met lange, wijd gespreide achterste twee potenparen op het water staan. Dat ook de voorste poten op het water staan valt bijna niet op. Het wateroppervlak vertoont kuiltjes waar de poten het water raken. De behaarde pootuiteinden maken het deze insecten mogelijk op de oppervlaktespanning te blijven staan.
Het middelste paar wordt gebruikt voor de voortstuwing, die uit een roeibeweging bestaat. Dit stelt ze in staat om snel naar op het water gevallen prooien te zwemmen en deze te verschalken. Deze worden met de voorste poten vastgehouden en met de steeksnuit leeggezogen.
Voor vissen vormen de schaatsenrijders geen gevaar, voor garnalen mogelijk wel. Garnalen plukken soms van een aanwezige ➛kaamlaag, waardoor de schaatsenrijder mogelijk een poging doet de garnaal te verschalken. Anderzijds kunnen schaatsenrijders voor wat grotere oppervlaktevissen een geschikt voer vormen. Met name ➛halfsnavelbekken weten wel raad met deze insecten.
In Nederland komen negen soorten voor, verdeeld over de geslachten Aquarius, Gerris en Limnoporus.