Klein geslacht van meervallen met 9 soorten uit de familie van de ➛Loricariidae.
Betrekkelijk kleine meervallen met een plat lichaamsprofiel uit Zuid-Amerika en Panama. Deze dieren zijn meestal gemakkelijk herkenbaar aan de als snorharen uitstaande ➛odontoden op de wangen, uitzonderlijk binnen de familie. Deze komen bij zowel vrouwen als mannen voor. Lichaam zeer langwerpig, kop niet bijzonder breed. Wel plat in het verticale vlak en voorzien van een zuignap als bek, met een korte baarddraad op de mondhoeken. Borst- en buikvinnen voorzien van een stevige voorste vinstraal, bezet met korte odontoden. Volwassen mannen zijn goed te herkennen aan de hoekige snuit, bij vrouwen en jonge dieren is deze min of meer rond. Vrouwen zijn, van bovenaf bezien, wat breder gebouwd.
Bewoners van kleine zijrivieren met flinke stroming, doorgaans in de bovenloop. Dergelijk water is in de regel zuurstofrijk, maar ook meer stroomafwaarts worden de vissen gevonden, in veel zuurstofarmer water. Een natuurlijke inrichting hoeft dus niet enkel uit grind en rolkeien te bestaan.
Vreedzame dieren, die met enig beleid ook in het gezelschapsaquarium kunnen passen. Schuilplaatsen zijn welkom, evenals stroming. Wel wat warmtebehoeftig. Voer vooral ➛plantaardig, met enig ➛dierlijk als aanvulling. L. tentaculatus vormt hierop een uitzondering.
Holenbroeders, de kweek is bij enkele soorten gelukt. Na het afzetten worden de eieren door de man bewaakt en verzorgd. Na 2 tot 7 dagen komen deze uit. Na een vergelijkbare periode zwemmen de jongen vrij rond. Voeren kan met allerlei voornamelijk plantaardig ➛jongbroedvoer.

Afkomstig uit de bovenloop van de Amazone rivier in de stroomgebieden van de Rio Napo en Marañón in Ecuador en Peru.
Vorm als aangegeven bij het geslacht. Kleur variabel van grijs- tot zwartbruin, met op lichaam en vinnen regelmatig verspreide gelig witte tot lichtbruine vlekken. Deze zijn op de kop kleiner en staan dichter opeen. Onderste staartvinlob langer en bijna geheel rood, de bovenste soms aan de rand. Ook andere vinnen soms een rode voorste vinstraal. Oog vaak geheel rood, soms enkel de bovenkant, of nauwelijks.
Lengte tot 15,3 cm.
Verzorging en gedrag. De kweek is nog niet gelukt, bekend is dat tot 200 eieren worden afgezet.
Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.
Temperatuur: 25 tot 30° C
pH: 6-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Kopen: ok.

Endemisch in de gehele Rio Orinoco in Venezuela en Colombia.
Bruingele vissen met een donkerder bruin patroon van lengtestrepen op de kop, die in de nek overgaat in een dwarsstreep op de rug. Deze verbinden de enkel overgebleven lengtestreep op de flanken. Daarover van de snuit tot de rugvin een regelmatig patroon van gelig witte stipjes. Vinnen in de lichaamskleuren, stippen enkel op de basis van borst- en buikvinnen. Ogen roodachtig.
Verzorging, gedrag en kweek als vermeld bij het geslacht. Deze soort is de enige voornamelijk hout etende soort, vergelijkbaar met soorten uit het geslacht ➛Panaque. Buiten dit hoofdvoedsel kan wat plantaardig worden gevoerd. Vermijd eiwitrijk voedsel.
Temperatuur: 24 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Tot het op naam brengen bekend onder de nummers L092 en L194.
Kopen: ok.