PenthorumBereik van paginaPerciformes

Pénthorum

= vijftallig.

Klein geslacht van planten met 3 soorten uit de familie van de ➛Haloragaceae.

Stugge stengelplanten tot een kleine meter hoogte uit oostelijk Azië en Noord-Amerika. Bladeren verspreid staand, geelgroen tot groen, smal tot breed lancetvormig, rand enkel of dubbel gezaagd. Kleine, symmetrische bloemen, met 10 of meer zigzagsgewijs op twee tot drie strengen aan de stengeltop.

Eén soort is onlangs als aquariumplant geïntroduceerd. Mogelijk wordt het geslacht geplaatst onder een eigen familie, de Penthoraceae.

Moeilijkheid 2 (0-3)

sedóides

Linneaus 1753

Penthorum sedoides
Penthorum sedoides
Inheems langs de oost- en zuidkust van Noord-Amerika, zowel in moeras- als droger gebied.

Groei als bij het geslacht vermeld. Taaie stengels. Bladrand dubbel gezaagd. Bloemen gebroken wit tot roze.

Hoogte tot 60 cm, breedte tot 12 cm.

Al langer bekend als tuinplant. Een trage groeier, daardoor ook geschikt als voorgrondplant. Internodiën blijven korter met veel licht en toevoeging van CO₂. Bij weinig licht laat de plant de onderste bladeren vallen.

Te vermeerderen door stekken, in de tuin zaait de plant zich gemakkelijk uit. De plant is winterhard. Dat brengt wel het risico van floravervalsing mee.

Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.

Temperatuur: 10 tot 28° C

pH: 5-7   dH: 4-30   fH: 7-53   ppm: 70-500

Peperstip

Oodinium

Pércidae

= afgeleid van Perca.

Echte baarzen

Familie van zoet- en brakwatervissen uit de baarsachtigen of ➛Perciformes. Leden hieruit zijn enkel op het noordelijk halfrond te vinden.

Kenmerkend aan alle baarzen zijn de twee (vrijwel) afzonderlijke rugvinnen, waarbij de voorste meestal wat groter is. De lichaamsvorm varieert van hoog, zijdelings samengedrukt tot langwerpig, rond in doorsnede. Hierbij is de rug altijd sterker gewelfd dan de buiklijn. Die vorm uit zich in hun gedrag: baarzen leven bij voorkeur nabij of op de bodem, en zwemmen bij uitzondering hoger.

In het aquarium is dit een weinig gehouden groep vissen, voornamelijk door hun grootte. Kleinere soorten komen vooral uit Noord-Amerika, maar worden maar weinig ingevoerd. Voor het aquarium geschikte vissen zijn te vinden in de geslachten Crystallaria, Etheostoma, Percina en Zingel.

Minder geschikte dieren, maar wel ➛inheems, komen voor in de geslachten Gymnocephalus, Perca en Sander.

Percifórmes

= afgeleid van Perca.

Baarsachtigen

Grootste orde uit de infraklasse van de beenvissen of ➛Teleostei. 41% daarvan valt hieronder. De meeste dieren zijn zeevissen, maar ook enkele brak en zoetwatervissen vallen hieronder.

Een typisch kenmerk aan de baarsachtigen is de dubbele rugvin, vergroeid dan wel gescheiden, waarbij de voorste vin of vindeel harde vinstralen (hardstralig) heeft, het achterste enkel zachte (weekstralig). De buikvinnen hebben doorgaans één harde vinstraal, gevolgd door vijf zachte. Deze staan meestal ver naar voren, in de buurt van de borstvinnen. Ook het zwemgedrag is karakteristiek voor de meeste baarzen: met beheerste korte rukjes, precies en afgemeten, ongeacht stroming. Voor moeilijke momenten kunnen achterlichaam en de ongepaarde vinnen samen krachtig slingerend voor een snelle vlucht zorgen, zoals bij vrijwel alle vissen de gewoonte.

Aquariumvissen zijn te vinden in de families ➛Centrarchidae, ➛Monodactylidae en ➛Percidae.

Ook de cichliden vielen lang onder de orde, maar zijn in 2013 verplaatst naar de ➛Cichliformes.

Margevuller