RoeboidesRoeboides guatemalensis

Roeboídes

= lijkt op Roestes.

Geslacht van karperzalmen met meer dan 20 soorten uit de familie van de ➛Characidae.

Eenvoudig gekleurde, vrij kleine roofvissen uit Zuid-Amerika.

Typerend aan deze dieren is de rug, die stijl oploopt direct achter de kop, en met een boog naar de staart uitloopt. De kop is dientengevolge spits. De bek is wat bovenstandig en voorzien van scherpe, puntige tanden. De aarsvin is, als bij vele karperzalmen, lang en beslaat de helft van het lichaam. De veel kortere rugvin is driehoekig, de staart gevorkt. Ook de vetvin ontbreekt niet. Alle zijn meestal ongekleurd, soms met een donkere zoom. Vrouwen zijn wat voller van bouw.

Sterke en weinig eisende vissen. Eveneens karakteristiek is de wat met de kop neerwaartse zwemhouding. De dieren voeden zich met insecten en schubben van andere vissen. Dat maakt het noodzakelijk de vissen goed te voeren, om te voorkomen dat ze op schubbenjacht gaan, bovendien zijn de dieren gulzig.

Voor zover de kweek is gelukt, verloopt deze als bij andere karperzalmen, zoals beschreven bij de familie. Productieve dieren. Het opkweken van jongen geeft weinig moeilijkheden.

descalvadensis

Fowler 1932

Afkomstig uit de rio Paraguay en Paraná in het zuiden van Brazilië, in water met weinig of geen stroming.

Roeboides descalvadensis
Roeboides descalvadensis. © ➛F. Schäfer

Vorm beschreven bij het geslacht. Kleur zilverachtig doorschijnend, soms wat gelig. Achter de kieuwdeksel is een ronde, zwarte vlek, iets kleiner dan het oog. Ook op de staartwortel is een zwarte vlek aanwezig.

Lengte ♀ tot 9 cm, ♂ tot 8 cm.

Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht.

Over de kweek zijn geen gegevens.

Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.

Temperatuur: 22 tot 28° C

pH: 6-8   dH: 8-30   fH: 14-53   ppm: 130-500

Wordt nog vaak met de oude naam R. paranensis aangeduid.

guatemalénsis

Günther 1864

Verspreiding langs de Atlantische kant van Midden-Amerika, Van zuidelijk Mexico tot in Panama, in allereli water met niet te sterke stroming, ook ➛brak.

Vorm als bij de geslachtsbeschrijving. Oranjegeel doorschijnend, met nadruk op de rug. Ter hoogte van de ruggengraat een naar achteren smaller wordende lengteband die onder de juiste hoek blauwig groen lijkt. Vinnen geel, bij mannen helderder. Tijdens de paai kleuren mannen nog intenser.

Lengte tot 15 cm.

Verzorging en gedrag als beschreven bij het geslacht.

De kweek is gelukt, maar alleen in grote aquaria. De kleurloze eieren zakken aar de bodem. Goed doorvoede ouders laten de eieren meestal met rust.

Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.

Temperatuur: 15 tot 28° C

pH: 6-8   dH: 8-30   fH: 14-53   ppm: 130-500

Deze vissen verkeren volgens het IUCN in de gevarenzône.

Kopen: nee.