SisoridaeBereik van paginaSkiffia francesae

Sisóridae

= afgeleid van Sisor.

Zuigmeervallen

Grootste familie van Aziatische meervallen uit de orde van de ➛Siluriformes, afkomstig uit snel stromend water.

Uiteenlopende meervallen voor wat betreft vorm en grootte, wat determinatie bemoeilijkt. Lichaam lang en slank, tot vrij extreem, met een breed afgeplatte kop. De voorhoofdlijn loopt echter steil op naar de vrij hoge rug, met p het hoogste punt de ver naar voren staande rugvin. De bek is meestal eindstandig, soms onderstandig, en voorzien van vier, soms zes paar baarddraden. Borst- en buikvinnen staan in het horizontale vlak op de buiklijn, en hebben, evenals de rugvin, vaak een verdikte en stevige voorste vinstraal. Vetvin redelijk groot.

Opvallend is het, bij enkele geslachten voorkomende, zuignapachtige orgaan op de buik, net achter de kop, dat hetzelfde doel heeft als de zuigbek die bij de Loricariidae is te zien: houvast bieden in stevige stroming. De ribbels daarvan zorgen voor weerstand tegen het wegglijden. Dit orgaan komt in twee varianten.

Vrijwel niet in de handel te verkrijgen dieren uit voornamelijk de geslachten Caelatoglanis, Conta, Erethistes, Erethistoides, Exostoma, Gagata, Glyptothorax, Gogangra, Nangra, Pseudolaguvia en Sisor.

sjostédti

= naar de Zweedse bioloog Sjöstedt.

Fundulopánchax

Skíffia

= naar Amerikaans museumdirekteur Skiff.

Klein geslacht van tandkarpers met 3 soorten uit de familie van de ➛Goodeidae.

Kleine levendbarenden uit het westelijk deel van Centraal Mexico, met name levend in stilstaand water of met geringe stroming, vrijwel altijd minder dan een meter diep en altijd goed begroeid, met veel algen.

Lichaam als beschreven bij de familie, met een hoge, ovale vorm met een ronde buiklijn. De staartwortel is smal, de kop is spits. Kenmerkend aan de Skiffia's is dat de rugvin bij mannen uit twee delen lijkt te bestaan: Een stekelige voorkant van drie tot vijf vinstralen, en een fijner achterste deel. Alleen als de rugvin wordt gespreid is dit goed zichtbaar, in rust vrijwel niet.

Gevoelige soorten die als gevolg daarvan in de natuur meer of minder ernstig zijn bedreigd. S. francesae komt mogelijk niet meer voor en wordt binnen de aquariumwereld in stand gehouden. De populatie lijdt echter aan inteeltverschijnselen.

Als alle leden van de familie makkelijk te houden en weinig kieskeurige vissen, die echter het best in een groep in een speciaalaquarium kunnen worden gehouden. Met name de mannen kunnen agressief jegens andere vissen zijn, met name als deze sprieten of lange vinnen dragen. Houdt liefst meerdere vrouwen per man, om de mannelijke aandacht meer te verdelen. Bij een grotere groep is het van belang meer vrouwen dan mannen te houden.

Het dieet kan het beste bestaan uit ➛groenvoer, afgewisseld met muggenlarven, ➛watervlooien of Cyclops. Een dichte beplanting wordt ook bij deze soorten gewaardeerd. Mannen kunnen opvallend van kleur schieten, afhankelijk van de stemming. Vrouwen zijn vlakker van kleur, groter en hebben een vollere buikpartij.

De kweek is niet moeilijk. Vrouwen werpen vanaf geslachtsrijpheid iedere twee maanden tot 20 jongen, meestal minder. Deze zijn al vrij groot en ontwikkeld, en eten direkt met de volwassen dieren mee. Ouders eten de jongen zelden, zeker in een goed beplant aquarium.

Moeilijkheid 2 (0-3)

francésae

Kingston 1978

Waarschijnlijk uitgestorven in het wild. Kwam voorheen endemisch voor in het Teuchitlan stroomgebied welke uitmondt in de Ameca rivier in centraal Mexico.

Uiterlijk als vermeld bij geslacht en familie. Grondkleur blauwig licht grijsbruin. Vanaf het midden richting staart neemt oranjegeel het geleidelijk over, de staartwortel is met name aan de onderkant oranjegeel. Ook in rug- staart- en aarsvin is deze kleur te zien. Vrouwen zijn gedekter van kleur en hebben op dezelfde manier een donkerbruin stippenpatroon.

Skiffia francesae
Een koppel Skiffia francesae. © ➛L. v.d. Meer

Lengte ♀ tot 5 cm, ♂ tot 45 mm.

Verzorging en kweek als vermeld bij het geslacht.

Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.

Temperatuur: 20 tot 28° C

pH: 7-9   dH: 8-30   fH: 14-53   ppm: 130-500

Kopen: nee.

Margevuller