Amblystegiumamboinensis

Amblystégium

= met een stomp deksel.

Groot geslacht van mossen met meer dan 80 soorten uit de familie van de ➛Amblystegiaceae.

Bladmossen waarvan enkele soorten prima in permanent submerse cultuur gedijen. Ook in de natuur leven meerdere soorten geregeld onder water, waarvan de opgaande stengels, opgroeiend vanuit vastgehechte mosmatten, ragdun kunnen worden en sierlijk frisgroen. Boven water groeien de mossen meer horizontaal. Over het algemeen verdragen de planten redelijk veel licht.

Recentelijk zijn enkele soorten weer teruggeplaatst in het geslacht ➛Leptodictyum.

sérpens

Schimper 1853

Gewoon pluisdraadmos

Deze soort heeft een ➛kosmopolitische verspreiding, maar ontbreekt in Afrika, en groeit overal waar het redelijk vochtig blijft. In België en Nederland zeer algemeen. Van nature komt het vrijwel niet ➛submers voor.

Amblystegium serpens
Gewoon pluisdraadmos
Opgaande, vertakkende stengels met een breekbaar uiterlijk. Frisgroen. Sporenkapsels nauwelijks dikker dan de steel, eerst met knik, later rechtop.

Hoogte tot 10 cm, breedte tot 2 mm.

Ondanks dat het hier een landmossoort betreft, is het goed permanent onder water te houden, en groeit ook ´s winters door. Weinig eisend, niet te fel licht. Voedingsrijk water is wenselijk.

Voor vermeerdering kunnen zijtakjes weer tot volle bossen uitgroeien.

Geschikt voor aquaria vanaf 10 liter.

Temperatuur: 10 tot 26° C

pH: 6-8   dH: 0-30   fH: 0-53   ppm: 0-500

várium

Lindberg 1879

Oeverpluisdraadmos

Wereldwijd verspreid in gematigde gebied. In Nederland en België vrij algemeen.

Groeiwijze als vermeld bij het geslacht. Krom sporenkapsel met een lichte knik, duidelijk dikker dan de steel. Blaadjes smal uivormig.

Hoogte tot 10 cm, breedte tot 2 mm.

Weinig gegevens voor aquariumcultuur; vermoedelijk als Leptodictyum riparium.

Geschikt voor aquaria vanaf 10 liter.

Temperatuur: 10 tot 26° C

pH: 6-8   dH: 0-30   fH: 0-53   ppm: 0-500

amboinénsis

= van Ambon.

Bútis