Klein geslacht van meervallen met 5 soorten uit de familie van de ➛Loricariidae.
Zuid-Amerikaanse bodemvissen met langwerpig lichaam. Kop breed, naar de staart toe steeds smaller. Vrouwen zijn bij en kort achter de kop zichtbaar breder in doorsnede, iets wat vooral goed van boven is te zien. Ronde, zuignapvormige bek met enkel op de zijkanten een korte baarddraad. Ogen hoog en redelijk ver naar voren. De achterste lichaamshelft is bij mannen geheel met kleine ➛odontoden bezet, evenals de voorste vinstraal van de borstvinnen.
Echte ➛herbivoren die vrijwel uitsluitend ➛plantaardig voedsel eten. In de natuur bestaat het voedsel vooral uit ➛algen, goede alternatieven vormen courgettes, komkommer, gekneusde slabladen, etc. Ter afwisseling kunnen ➛rode muggenlarven of ➛wormen worden gegeven
➛Holenbroeders, waarbij het hol bij voorkeur aan de achterzijde dicht is. De man verleid een vrouw tot de paring. Na de eiafzet wordt ze weer verjaagd, en de man vervolgens zeer fanatiek de broedzorg op zich neemt. Eieren komen na enkele dagen uit, de dooierzak geeft een vergelijkbaar aantal dagen voeding alvorens de jongen vrij zwemmen. Voeren kan met allerlei groenvoer of ander voedsel op plantaardige basis.
Afkomstig uit de benedenloop van de Rio Xingu, vanaf Altamira richting de Amazone, waar de dieren ook in de benedenloop voorkomen.
Vorm volgens de geslachtsomschrijving. Kleur licht oranjebruin tot licht bruinig grijs met daarover, zowel op het lichaam als de vinnen, dicht opeen staande vlekken, op de kop kleiner dan achterwaarts. Buik nagenoeg wit. Vinnen soms meer oranje dan het lichaam, soms met een oranjebruine zoom; in dat geval ontbreken de vlekken grotendeels.
Lengte tot 20 cm.
Verzorging en gedrag als bij het geslacht beschreven. De kweek is nog niet gelukt.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 24 tot 30° C
pH: 5-8 dH: 4-12 fH: 7-21 ppm: 70-200
Voor het op naam brengen bekend onder de nummers L012, L013 en L424.
Kopen: ok.
Te vinden in de benedenlopen van de Amazonerivier, de Rio Tapajós en Rio Xingu.
Lichaam als aangegeven bij het geslacht. Kleur blauwig lichtgrijs tot lichtbruin. Zes brede dwarsbanden met wisselende intensiteit, tot zeer donker. Daar overheen dicht opeen kleine ronde vrijwel zwarte stippen, op de flanken in lengtestrepen. Mogelijk dat de Xingu-variant (L161) toch een andere soort betreft; deze heeft gele zoom langs de staartvin, de andere (L141 en L215) een blauwig witte.
Lengte tot 22 cm.
Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht. De kweek is gelukt en verloopt als vermeld bij het geslacht, maar veel is nog onbekend. Ongeveer 100 grote, gele eieren worden afgezet.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 24 tot 30° C
pH: 5-8 dH: 4-12 fH: 7-21 ppm: 70-200
Een bedreigde soort, reden om wildvang te vermijden. Lang aangegeven met de nummers L141, L161 en L215. Daarna gediend onder de geslachten ➛Ancistrus, ➛Lasiancistrus en ➛Peckoltia.