bandulabarbatum

bándula

= naar de Indiase ontdekker Bandula.

Péthia

Banjomeervallen

Aspredinidae

bárbarus

= vreemd, uitheems.

Periophthálmus

Barbátula

= met een baardje.

Geslacht van karpers met ten minste 30 soorten uit de familie van de ➛Nemacheilidae.

Langwerpige bodemvissen met een nauwelijks zijdelings afgeplat lichaam. De onderstandige bek is omringd door drie paar ➛baarddraden, de vrij kleine ogen staan hoog op de kop en de neusgaten zijn buisvormig verlengd: typische kenmerken van een bodemvis. De rugvin staat midden op de rug. De buikvinnen staan daar recht onder, de borstvinnen direkt achter de kieuwen. De aarsvin bevindt zich halverwege de buikvinnen en de kleine, rechthoekige, soms iets ingesneden staartvin. Behalve de laatste zijn alle vinnen driehoekig. De kleur is licht bruinachtig geel, met een donkerder vlek- of streeptekening.

Alle soorten komen voor in Europa en Azië, waar de dieren voornamelijk leven in helder, ondiep, vaak snel stromend water Ook in meren komen de vissen echter voor. In België en Nederland komt één soort voor, het bermpje.

barbátula

Linneaus 1758

Bermpje

Inheems in vrijwel geheel Europa tot aan de Oeral, maar ontbreekt in Scandinavië, Schotland en Griekenland. Wel aanwezig in de Oostzee. Geeft de voorkeur aan zeer ondiep, stromend water met zowel een steen- als modderbodem, waar de vis schuilt tussen stenen, takken en begroeiing.

Barbatula barbatula
Het bermpje. © ➛R. Vesters

Lichaam als de geslachtsbeschrijving. Lichaam bruinig lichtgeel met daarover een tekening van ovale vlekjes in een schijnbaar willekeurig patroon. Toch is er wel een herhalend element in te vinden. Over het midden s een onduidelijke lengtestreep waarneembaar, maar niet zo duidelijk als de rugstreep. De vinnen vertonen gevlekte strepen dwars op de stralen. De aangegeven lengte wordt zelden gehaald; gemiddeld blijft deze op 12 cm steken.

Lengte tot 20 cm.

Het bermpje is vrij algemeen in Nederland en België en mag in aquaria worden gehouden. In de winkel zal deze echter niet te vinden zijn. Sterke en eenvoudig te houden vissen die weinig kritisch zijn met de ➛waterkwaliteit. Wel gevoelig voor ➛zware metalen en een laag ➛zuurstofgehalte. Nachtactieve dieren, die leven van insecten en hun larven, en ➛wormen. Deze worden ook uit de grond gevist door hiervan een hap in de bek te zeven. Zorg daarom voor fijn grind. Groter grind en stenen kunnen voor een natuurlijke aanblik en dekking zorgen. Beplanting kan, maar niet te uitbundig. Zorg voor stroming.

Kweken is mogelijk, de paartijd valt tussen maart en juni. Eieren worden lijf-aan-lijf in meerdere paringen nabij of boven het water afgezet, waarna deze naar beneden dwarrelen in aan bodemvoorwerpen blijven kleven of onder de bodemlaag komen. Het totale aantal kan tot 10.000 oplopen. Jongen kunnen met microaaltjes of ander jongbroedvoer van die grootte worden gevoerd. De jongen groeien zeer snel.

Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.

Temperatuur: 22 tot 26° C

pH: 6-7   dH: 8-12   fH: 14-21   ppm: 130-200

In oudere literatuur is de vis te vinden als Cobitis of Nemacheilus barbatulus.

barbátum

= met een baard.

Sturisóma