= naar de Zwitserse zoöloog Bedot.
Geslacht van koornaarvissen met meer dan 15 soorten uit de familie van de ➛Melanotaeniidae.
Endemisch geslacht van Madagascar. De indeling is nog onduidelijk en nader onderzoek is nodig. Er bestaan nog enkele nieuwe, niet nader beschreven, soorten. Afgezien van enkele soorten waarover geen gegevens zijn, zijn alle soorten meer of minder bedreigd en gaan in aantal achteruit. Oorzaken zijn ontbossing en verdringing door invasieve exoten.
Kleurrijke, langwerpige vissen die alle in zoet water leven. Meestal in rivieren en beken met betrekkelijk snel stromend water, enkele soorten ook in moerassen. De dieren bevinden zich hoofdzakelijk in de bovenste waterlaag en eten voornamelijk van het wateroppervlak. Mannelijke dieren zijn meestal groter, kleurrijker en hebben grotere rug- en aarsvinnen, vrouwen hebben een vollere buik.
Pellegrin 1907
Endemisch op Madagaskar in het Atsinanana gebied ten oosten van de hoofdstad Antananarivo. De dieren leven in heldere rivieren met redelijk veel stroming en extreem zacht water, voornamelijk aan de wat rustiger oevers, maar ook in moerasgebied met door ➛tannines bruin gekleurd water.
Lichaam als beschreven bij het geslacht. Grondkleur groenig beige, op de rug nadrukkelijker groen. In de lengte zijn drie zwarte strepen zichtbaar, de onderste twee duidelijk, de bovenste vaag. Rug- staart- en aarsvin met een dunne zwarte en daarbuiten met een bloedrode of witte zoom. Vrij grote, wat bovenstandige bek. Het geslachtsonderscheid wordt niet door witte en rode vinnen bepaald, wat vaak wordt gedacht. Beide kleurvarianten leven naast elkaar in het wild.
Lengte ♀ tot 8 cm, ♂ tot 10 cm.
Goed houdbare, levendige vissen die duidelijk voor krachtiger waterstroming zijn gebouwd. Enigszins onstuimig ook, niet geschikt als gezelschap voor schuwere soorten. Alle soorten voedsel wordt geaccepteerd, zelfs grotere (kever)larven worden naar binnen gewerkt. Regelmatig water verversen is een noodzaak, de dieren zijn gevoelig voor hoge concentraties afvalstoffen.
Kweken gaat vrij eenvoudig. Combineer een man met één tot drie vrouwen. Dagelijks worden de grote, stevige eieren in de planten afgezet. Dit kan javamos of ander fijnbladig groen zijn. Mannen kunnen tamelijk agressief zijn in hun balts, dus zorg voor schuilplaatsen voor de vrouwen. Na 7 tot 10 dagen komen de eerste eieren uit. Deze kunnen ➛infusoriën worden gevoerd. Na een week kan worden overgestapt op ➛Artemia-naupliën. De jongen zijn gevoelig voor veranderingen in de watersamenstelling, dus ververs alleen kleine hoeveelheden per keer.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 23 tot 30° C
pH: 5-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Deze vis wordt al vele tientallen jaren onder de foutieve naam B. geayi verkocht. Ondanks de bedreiging in het wild vormt de aquariumhandel geen probleem, dankzij de eenvoudige kweek.
Kopen: ok.
Monotypische familie uit de orde van de koornaarvisachtigen of ➛Atheriniformes welke enkel het geslacht ➛Bedotia omvat.