Geslacht van cichliden met ruim 15 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Grote roofvissen uit het ➛Amazonegebied in Zuid-Amerika. Zo groot, dat volwassen dieren enkel in aanmerking komen voor zeer grote aquaria, zoals publiek toegankelijke.
Langgerekte, maar toch hoge, zijdelings samengedrukte vissen met een lange staartvinwortel. Rug- en buiklijn lopen voor een groot deel vrijwel parallel. De grote, spitse kop is voorzien van een diep ingesneden, ver uitstulpbare, eindstandige bek. Opvallend is de vaak bijna uit twee afzonderlijke delen bestaande rugvin. Nabij de overgang van hard- naar weekstralig deel is de vin het smalst. De staartvin is waaiervormig, de aarsvin ongeveer het spiegelbeeld van het weekstralig rugvindeel, met slechts enkele korte, harde stralen aan de voorkant. Deze markeert het ene eind van de horizontale buiklijn, de buikvinnen de andere. Mannen vertonen op latere leeftijd een opvallende voorhoofdbult. Vrouwen zijn wat kleiner.
Ondanks de roofzucht toch niet heel erg agressief. Territoriaal echter wel, reden om ze enkel te combineren met andere robuuste soorten. En past het door de bek, dan is het wachten tot dat gebeurt: kies niet te klein gezelschap.
Te voeren met grover ➛dierlijk voedsel als mysis en garnalen, vooral moten vis en mosselen zijn geliefd.
Deze sterke dieren vragen veel zwemruimte. Inrichten met stenen en stukken hout is echter een prima optie, zolang dit met mate wordt gedaan. Planten zijn mogelijk, maar alleen als deze robuust en taai zijn. Ook leidt de vraatzucht, en de daarmee gepaard gaande ontlasting, tot snelle daling van de waterkwaliteit, goede ➛filtering is daarom noodzakelijk, met daarbij een geregelde ➛waterwissel.
Deze vissen lieten zich tot dusver niet of nauwelijks in aquaria kweken.
Inheems in de noordelijke helft van Zuid-Amerika, maar niet in Peru en Ecuador, met Brazilië als zuidelijkste punt, in uiteenlopende typen water.
Vorm volgens de geslachtsomschrijving. Kleur beigewit, overtrokken met een groenig tot oranjegele tint. Door de brede verspreiding bestaan er meerdere variaties in de tekening. Rug soms zwart, maar meestal zwart gespikkeld, met drie zwarte banen verticaal aflopend vanaf het horizontale deel daarvan, die tot het midden van de flank komen. De buik kan geheel rood zijn gekleurd. Achter de kieuwdeksel een vlekkerige horizontale zone tot onder de middelste dwarsband. Voorste rugvin zwart, de achterste meer donkergrijs, soms met gelige vlekken aan de basis. Staartvin zwart of met een rode onderste helft. Op de basis een kleine, scherp geel omrande vlek. Buikvinnen rood, aarsvin meestal ook, soms donkergrijs.
Lengte ♀ tot 60 cm, ♂ tot 75 cm.
Verzorging en gedrag als bij het geslacht vermeld. Warmtebehoeftige vissen. Over de kweek is weinig bekend.
Geschikt voor aquaria vanaf 2000 liter.
Temperatuur: 24 tot 27° C
pH: 6-7 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Kopen: ok.
Te vinden in de Rio Orinoco, Negro en Uatumã in Venezuela en Brazilië.
Vorm als vermeld bij het geslacht. Jonge dieren bruinig donkergrijs, met 5 à 6 rijen met lichte vlekken. In het midden een donkere lengtestreep van de snuit tot aan de donkere oogvlek in de staart, daar verdikt waar deze kruist met de drie diepzwarte, onvolledige dwarsbanden. Tussen deze drie nog smallere, meestal maar deels zichtbare banden. Rug- en staartvin ook met lichte vlekken, buik- en aarsvinnen oranjerood, evenals de onderste staartvinhelft. Volwassen dieren verliezen geleidelijk aan alle lengtebanden, enkel op de kieuwdeksel blijft een restant. Kleuren worden donkerder, De onderste lichaamshelft kleurt geel. Hiermee komen de kleuren meer overeen met de overige soorten. Voorhoofdbult bij mannen, minder uitgesproken dan bij andere soorten.
Lengte ♀ tot 90 cm, ♂ tot 1 m.
Deze vis is NIET geschikt voor het huiskameraquarium, daarvoor wordt deze simpelweg te groot. Verzorging en gedrag als bij het geslacht beschreven. Nog niet in aquaria nagekweekt.
Geschikt voor aquaria vanaf 2000 liter.
Temperatuur: 25 tot 30° C
pH: 5-7 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Kopen: ok.