MaratecoaraBereik van paginaMaratecoara gesmonei

Maratecóara

= vechter.

Klein geslacht van tandkarpers met 4 soorten uit de familie van de ➛Rivulidae.

Seizoenvissen uit centraal en oostelijk Brazilië, die in het aquarium echter wat langer meegaan, tot zo'n 18 maanden. Langgerekt ovale dieren met, wat de mannen aangaat, sterk uitgetrokken rug- en aarsvin. De kop is weinig spits, met een vrij kleine, bovenstandige bek. De rug is meer gewelfd dan de buiklijn. Alle dieren zijn ijsblauw en rood gekleurd op zowel lichaam als vinnen. De geslachtsdimorfie kan bijna niet helderder met dergelijk kleurrijke mannen. Bij vrouwen lijken hun felle tinten naar een bruine variant te zijn verkleurd. Hun vinnen zijn kleurloos.

Betrekkelijk vreedzame, maar territoriale dieren, die hun gebieden onderling met veel vertoon verdedigen. Bij voorkeur in een kleine groep te houden. Vermijd sterke stroming en al te fel licht bij deze bosbewoners. Een donkere bodem heeft daarom de voorkeur. Warmtebehoeftige dieren.

Kweken is niet eenvoudig en vraagt geduld. Voorzie de kweekbak van een bodem van ➛turfmolm of ➛cocopeat en plaats meerdere vrouwen bij een man. Daarmee wordt al te veel dwang bij één vrouw omzeild. Een pot met turf of cocopeat plaatsen kan ook, in verband met hygiëne. Kweken met meerdere paren is ook mogelijk, maar vraagt meer ruimte. Voer de vissen afwisselend met uitsluitend levend voer. De kleine eieren worden, geheel afwijkend van de meeste andere seizoenvissen, in meerdere kleine aantallen boven de bodem gedropt. Deze kunnen na twee weken worden verzameld, gespoeld en tot licht vochtig worden gedroogd. Afhankelijk van de temperatuur 3 tot 5 maanden bewaren tot de ogen in de eieren zichtbaar worden. Eenmaal zover kan met een klein aantal eieren een opgieting van 18° worden gedaan. Zwemmen er na 24 uur jongen, dan kunnen de overige eieren worden opgegoten. Bewaar de overgebleven molm met eieren nog een maand, waarschijnlijk komen dan ook de tragere eieren nog uit. Herhaal dit eventueel meerdere keren. Voeren kan al direct met Artemia, maar beginnen met Paramecium formaat ➛jongbroedvoer kan ook.

Moeilijkheid 2 (0-3)

formósa

Costa & Brasil 1995

Afkomstig uit plassen in de middenloop van de Rio Tocantins en Araguaia in het noordoosten van Brazilië.

Maratecoara formosa
Maratecoara formosa. © ➛F. Vermeulen

Vorm als aangegeven bij het geslacht. Kop stomper dan bij de andere soorten, soms met een knik in het voorhoofd. Lichaam overwegend ijsblauw, met een dicht patroon van rode stippen die op de kop begint en over de rug tot op de staartvin smaller wordt. Soms zijn daarin lijnen te zien. Vinnen ook voornamelijk blauw, met een rode piek in de rugvin en wat rode accenten op de staartwortel. Rug- en aarsvin beide met een zwarte punt. Een oranje vlek rond de borstvinnen ontbreekt, in tegenstelling tot M. lacortei.

Lengte tot 5 cm.

Verzorging, gedrag en kweek als bij het geslacht vermeld.

Geschikt voor aquaria vanaf 30 liter.

Temperatuur: 23 tot 28° C

pH: 5-7   dH: 0-8   fH: 0-14   ppm: 0-130

Een kwetsbare soort. In winkels zijn deze vissen echter zelden aan te treffen.

Moeilijkheid 2 (0-3)

gesmónei

Nielsen, Martins & Britzke 2014

Verspreiding nog niet geheel bekend, de vis is ontdekt in een tijdelijke plas op een eiland in het midden van de Rio Xingu, waar de Rio Fresco er in uitmondt. Dat is bij São Félix do Xingu.

Lichaam overwegend rood gekleurd, met een ijsblauwe lengtestreep hoog op de flank, die naar beneden uitloopt, in het midden een rode onderbreking heeft en vervolgens naar de buik verder gaat. Hierdoor ontstaat een grillige rode middellijn. Rug- en staartvin rood met blauw, vinnen aan de buikzijde blauw.

Lengte tot 5 cm.

Verzorging, gedrag en kweek als aangegeven bij het geslacht.

Geschikt voor aquaria vanaf 30 liter.

Temperatuur: 23 tot 28° C

pH: 5-7   dH: 0-8   fH: 0-14   ppm: 0-130

Kopen: ok.

Margevuller