Geslacht van tandkarpers met meer dan 20 soorten uit de familie van de ➛Poeciliidae.
Geslacht van kleine levendbarende vissen uit Zuid-Amerika, meer specifiek uit Brazilië, Paraguay, Uruguay en het noorden van Argentinië.

Lichaam langwerpig, achterwaarts meer zijdelings afgeplat, met een hoge staartwortel. Kop spits met een bovenstandige bek. Vrouwen beduidend groter en met een forsere buik. Vinnen afgerond, de rugvin betrekkelijk ver naar achteren. Mannen met een tot een fors ➛gonopodium vergroeide aarsvin. Het uiteinde daarvan draagt een haak en twee uitsteeksels, die op een gewei kunnen lijken.
In de regel sterke vissen die weinig eisen stellen. Beplant het aquarium voor een deel goed, om dieren die erg veel aandacht krijgen een rustmoment te geven. Houdt de stroming beperkt. Bewoners van de hogere waterlagen.
Te voeren met allerlei klein dierlijk voer, een aandeel plantaardig is echter ook nodig, het zijn redelijk goede algeneters.
Kweken is in de regel zeer eenvoudig, mannen draaien een groot deel van de dag om de vrouwen heen in een poging tot een paring te komen. Om de druk op één vrouw te verminderen is het raadzaam meer vrouwen dan mannen te houden. De ongeveer vier tot zes weken na de bevruchting levend geboren jongen hebben meer kansen de ouders te overleven met een dichte beplanting.

Oorspronkelijk een bewoner van Brazilië, met als noordelijkste vindplaats de Rio Mampituba in de staat Rio Grande Do Sul, In Paraguay en Uruguay, tot in het noorden van Brazilië in kustrivieren. Als bestrijder van muskieten geïntroduceerd in Australië, Nieuw Zeeland, Ethiopië en Malawi. Vooral in Australië een lastige plaag sindsdien.
Lichaam als beschreven bij het geslacht. Kleur geel- tot roodachtig bruin, naar de buik zilverwit. Onderzijde staartwortel soms met een zwarte lijn. Aan het begin daarvan vaak een verticale zwarte vlek, aan weerszijden soms met een gelige rand, de combinatie is zeer variabel, soms geheel afwezig. Drie populaire kweekvormen: de bonte vorm met willekeurige zwarte vlekken, fijn of grof, op een zilverwit lichaam; een goudgele vorm en een combinatie van beide.
Lengte ♀ tot 7 cm, ♂ tot 35 mm.
Sterke en weinig eisende vissen. De wilde vorm is zeer tolerant met de temperatuur. De aangegeven temperaturen hebben de voorkeur, temperaturen van 5° tot 30° worden echter verdragen. Kweekvormen prefereren 20-25°.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 15 tot 22° C
pH: 7-8 dH: 4-30 fH: 7-53 ppm: 70-500
In oudere literatuur aangeduid als P. caudomaculatus. Tot 2008 was dit de enige soort binnen het geslacht, nu is het de typesoort.
Kopen: ok.