Geslacht van meervallen met meer dan 10 soorten uit de familie van de ➛Auchenipteridae.
Grotere Zuid-Amerikaanse houtmeervallen met een roofzuchtige, nachtelijke leefwijze. Langwerpige vissen met een brede, verticaal afgeplatte kop met een eindstandige bek, voorzien van drie paar ➛baarddraden. De ogen staan zeer kort achter de bekopening. Richting de staart wordt het lichaam smaller en hoger, meer zijdelings afgeplat. Het lichaam is, afgezien van een helmachtige beenplaat over snuit en voorhoofd, geheel ongepantserd. De van een stekel voorziene rugvin staat ver vooraan (naam), de overige nemen een meer gebruikelijke positie in. Borst- en buikvinnen staan min of meer horizontaal. De ➛vetvin is klein. De staartvin is driehoekig tot scalpelvormig en, samen met de aarsvin, groter dan de andere. Mannen hebben een duidelijke genitaalpapil.
Enkel te combineren met dieren van voldoende grootte, te kleine eindigen in hun maag. Verder rustige en sociale, niet agressieve dieren die met redelijk weinig ruimte toekunnen. Planten worden met rust gelaten, maar graafwerkzaamheden kan toch voor problemen daarmee zorgen. Pot ze daarom op en klem ze vervolgens tussen enkele stenen in. Zorg voor schuilplaatsen, bijvoorbeeld met hout, ook zwemruimte is van belang. Gedempt licht heeft de voorkeur.
Voedsel dient wel van enig formaat te zijn en wordt voornamelijk van het oppervlak gegeten. Denk aan insecten en larven daarvan, zoals krekels en keverlarven, eventueel ook wormen. Ook grover diepvriesvoer gaat goed.
Enkel bij T. fisheri is de kweek gelukt. Tijdens een vrij langdurige omstrengeling vindt een inwendige bevruchting plaats. Na vier weken worden de ongeveer 200 tot 300 transparante eieren gelegd. Deze komen na drie dagen uit, jongen zwemmen na vijf dagen vrij. Er is geen sprake van broedzorg, maar de eieren worden met rust gelaten.
Endemisch in de Rio Sucio, een smalle zijarm van de Rio Cauca in Colombia.
Lichaam als beschreven bij het geslacht. Kleur gelig bruin, met een donker grijsbruine tekening van onderbroken lijnen. Buik spierwit. Mannen met verdikte baarddraden aan de onderkaak, in de paartijd bezet met knobbeltjes, evenals de snuit. Voorste rugvinstekel sterk verlengd en buigbaar.
Lengte tot 28 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als vermeld bij het geslacht.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 20 tot 30° C
pH: 6-7 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Kopen: ok.
Afkomstig uit Zuidoost Brazilië, in de kustrivieren Rio Parahyba, Doce en Mucury.
Vorm volgens de geslachtsbeschrijving. Kleur en tekening variabel, afhankelijk van de herkomst. Grondkleur grijzig bruin, naar de buik tot meer grijswit. Daarover donkerbruine vlekken, soms in lengtestrepen, soms ook in staart- en aarsvin, soms onderling verbonden. Vinnen aan de buikzijde kunnen roodachtig zijn.
Lengte tot 20 cm.
Nog niet nagekweekt.
Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.
Temperatuur: 20 tot 25° C
pH: 6-7 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Kopen: ok.