Wetenschappelijke ordening van de natuur. Het beschrijft de evolutie en de verwantschap van de organismen, en deelt deze op basis daarvan in.
De basis hiervoor is halverwege de 18e eeuw gelegd door de Zweed Carl von Linné (Linnaeus) in zijn boek 'Systema naturae' uit 1758. Voordien waren al door anderen minder succesvolle pogingen daartoe gedaan. Verwantschap wordt daarin aangegeven middels de binaire nomenclatuur, waarbij groepen soorten, behalve een individuele soortnaam, ook een gezamenlijke geslachtsnaam krijgen. Hogerop worden verwantschappen tussen geslachten aangegeven door families. De aldus opgestelde boomstructuur is van boven naar beneden dan ook in de volgende, zogenaamde taxons ingedeeld:
Domein - afdeling - rijk - stam - klasse - orde - familie - geslacht ➛soort
Binnen deze indeling zijn nog verdere verfijningen mogelijk met onder meer superordes, infraklasses en takken, welke voor het merendeel buiten beschouwing worden gelaten op deze site, op een enkele belangwekkende na. De verfijningen bleken nodig om de miljoenen ontdekte nieuwe soorten met onverwachte eigenschappen in het systeem onder te kunnen brengen, wat tot menige verbouwing ervan heeft geleid.
De gedachte achter het systeem is dat alle soorten oorspronkelijk van enkele, of misschien één voorouder stammen. Dit gepuzzel leidt geregeld tot naamswijzigingen, iets wat begrijpelijk weinig waardering krijgt, zeker als namen zijn ingeburgerd. Mogelijk dat de opmars van ➛DNA-onderzoek definitiever uitsluitsel kan bieden: voordien werd alle verwantschap gebaseerd op uiterlijke kenmerken, maar vaak ook inwendige, zoals de bouw van het skelet.
Mogelijk dat de cladistiek, een ordening op basis van nieuwe criteria, het systeem weer meer toekomstbestendig maakt.
= leefruimte.
Klein geslacht van cichliden met 2 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Zuid-Amerikaanse cichliden met een nauwe verwantschap met het geslacht ➛Geophagus. De geslachtsnaam heeft betrekking op het meedragen van jongen achter de kieuwdeksels, maar is niet van toepassing op de beide soorten.
Hoog gebouwde dieren, bijna schijfvormig, met een grote kop met een spitse, vrij kleine bek. Alle vinnen zijn gepunt. De grondkleur is egaal beigebruin. De schubben hebben een bruine rand, waardoor een subtiele nettekening is te zien. Van het voorhoofd loopt over het oog een zwarte streep tot de onderkant van de kieuwdeksel. Hoog achterop de flank is een zwarte vlek te zien met aan weerszijden een gele rand. Deze vlek maakt het onderscheid van beide soorten vrij eenvoudig. Over de kop lopen dunne lichtblauwe lijnen en stippels, soms lopen deze daarachter door onder de rugvin. Dezelfde kleur ligt als een waas op flank en vinnen, met name de voorste buikvinstralen. De zijlijn is onderbroken.
Betrekkelijk rustige vissen buiten de paartijd die zonder meer met een brede keus aan gezelschap kunnen worden gehouden. Dieren van slechts enkele millimeters kunnen als voedsel worden gezien; al te agressieve soorten zijn ook af te raden, evenals soorten die hard water vereisen.
Het verspreidingsgebied van beide soorten beslaat het gehele noordoosten van Zuid-Amerika; Van de Orinoco- tot de Amazonerivier in Bolivia. De grootte van hun verspreiding kenmerkt hun geringe voorkeur voor een specifieke leefomgeving, maar al te sterke stroming wordt vermeden. Wel is sprake van een voorkeur voor de bodemzone. Een bodem met een fijne structuur of met ➛herfstbladeren biedt daarom een goede omgeving. Verder zijn gedempt licht en vers water van belang. Deze vissen zijn erg gevoelig voor oud water, wat vraagt om een geregelde waterwissel. Hun gevoeligheid voor de watersamenstelling maakt hen ook ongeschikt voor een pas ingericht aquarium. Verwaarlozing en verkeerde voeding kunnen leiden tot achtergebleven groei en misvormingen aan kop en zijlijn.
Voeding kan bestaan uit diverse soorten levend voer als muggenlarven en mysis, maar ook groenvoer wordt gegeten. Eigen receptuur van vis en schelpdieren, gecombineerd met groente en fruit en gemixt met gelatine zijn ook werkzaam gebleken en kunnen op maat worden afgesneden. Liever wat vaker kleine porties toedienen.
Heckel 1840
Leeft in de gehele Amazone en de Essequibo rivier in Frans Guyana, in een veelheid aan milieus met een beperkte ➛stroming.
Uiterlijk als vermeld bij het geslacht. De vissen onderscheiden zich van de B. wavrini met een oogvlek tussen rugvin en zijlijn. Mannen zijn wat forser van bouw en ontwikkelen langere vinstralen. Bij jonge dieren is het geslachtsonderscheid moeilijk.
Lengte ♀ tot 10 cm, ♂ tot 11,5 cm.
Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht.
Goed te kweken vissen. Dieren zijn na 18 tot 24 maanden geslachtsrijp. In de natuur broeden de vissen na regenval, wat kan worden nagebootst met een dagelijkse waterverversing van 25%, liefst met ➛regen- of ➛osmosewater. Bijpassende stroming kan met een pomp worden geregeld. Substraatleggers die hun helder oranje eieren zowel op vertikale als horizontale vlakken afzetten. Meestal wordt nabij een kuil gegraven door de vrouwen. Mannen bewaken de omgeving. Als de jongen na drie tot vier dagen uitkomen worden deze in de kuil gebracht en door de moeder bewaakt. De jongen teren nog vier dagen op hun dooierzak en worden nog zes weken bewaakt door beide ouders tot deze aan een volgend nest beginnen.
Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.
Temperatuur: 20 tot 30° C
pH: 5-7 dH: 0-8 fH: 0-14 ppm: 0-130
Kopen: ok.