= van het latijnse carida, garnaal.
Zeer omvangrijk geslacht van ➛garnalen met ten minste 250 soorten uit de familie van de ➛Atyidae.
Tropische en subtropische kleine kreeftachtigen met een maximale lengte van ongeveer 10 cm; de meeste soorten blijven een stuk kleiner.
De verspreiding loopt van Afrika via Pakistan tot en met China, Nieuw Guinea en Queensland in Australië.
Alleseters die leven van bladafval, ➛detritus en ➛biofilm. Ook ➛algen worden gegeten, maar niet door alle soorten. De Amano garnaal, C. multidentata, is hierom met name bekend.
Aangezien er rekening wordt gehouden met spontane ➛kruisingen, is onduidelijk hoeveel soorten er precies zijn. Reden om voorzichtig te zijn met het combineren van soorten. In de handel zijn vooral door selectieve kweek verkregen kleurvarianten te krijgen, C. cantonensis is daar een goed voorbeeld van.
Een aparte groep binnen het geslacht, afkomstig van het eiland ➛Sulawesi, wijkt wat betreft kleuren en houdbaarheid opvallend af van de overige soorten. Voor sommige liefhebbers een uitdaging om te houden en te kweken.
Een flink deel van dit geslacht is opnieuw onderverdeeld onder het geslacht ➛Neocaridina. Het is te verwachten dat nog verdere onderverdeling zal volgen.
Von Rintelen & Cai 2009
Afkomstig van het eiland Sulawesi, het voormalige Celebes, endemisch voorkomend in het Poso meer in naar het lijkt ondiep water met verschiillende bodemsoorten.
Uiterlijk als beschreven bij het geslacht. Grondkleur vrijwel kleurloos tot bruin of groenig transparant, vaak met een kobaltblauwe glans op de rug. Rostrum dun en lang, gekromd en fijn vertand, en net als de staartvlekken en poten kobaltblauw gekleurd. Eerste antennen helder oranje.
Lengte ♀ tot 35 mm, ♂ tot 30 mm.
Gevoelige soort wat betreft waterkwaliteit en veranderingen daarin, met name ➛nitriet, ➛ammoniak en metalen als ➛koper. Daarom ook zeer ongeschikt voor recent opgezette aquaria. Gebruik het liefst ➛regen- of anderszins mineraalarm water. Desondanks toch een relatief eenvoudig te houden soort onder de Sulawesi garnalen, een groepje van tien exemplaren kan als een minimum worden beschouwd. Warmtebehoeftige en wat schuwe soort, schuilplaatsen tussen decoratie of planten zijn aan te bevelen.
Kweken gaat vrij eenvoudig. De gele of groene eieren komen na een kleine drie weken uit. Vermijd al te sterke stroming.
Geschikt voor aquaria vanaf 30 liter.
Temperatuur: 25 tot 30° C
pH: 7-9 dH: 4-12 fH: 7-21 ppm: 70-200
Volgens de IUCN lijst een kwetsbare soort.
Kopen: ok.
Yü 1938
Bijengarnaal
Endemisch in de bovenloop van het stroomgebied van de Lam Tsuen rivier, op het schiereiland Hong Kong in China, in ondiep water tussen de oeverbegroeiing.
Tekening zeer variabel en ruwweg in vijf vormen te typeren: drie min of meer transparante 'Tiger' varianten, met rode tijgertekening, zwarte tekening met gele kop en staart, en zwart met roodbruine kop en staart. Twee 'Bee' varianten, beide grotendeels wit getekend, met honingkleurig of zwartbruin getekende carapax, band halverwege het abdomen en staart.
Van deze vijf wilde vormen zijn (donker)rode, groene, zwarte en blauwe varianten gekweekt, met of zonder meer of minder brede witte banden, voorzien van kleurrijke handelsnamen. De mate van witkleuring wordt in oplopende lijn aangegeven met de letters C, zonder wit, B, A, S, SS en SSS, de laatste met het meeste wit.
Lengte ♀ tot 25 mm, ♂ tot 20 mm.
Goed te houden garnalen, mits rekening wordt gehouden met hun gevoeligheden. Mindere kwaliteit water is daar één van, een geregelde, niet te forse waterwissel is van belang, sterke wisselingen in waterkwaliteit worden ook moeilijk verdragen. Stroming helpt het water zuurstofrijk te houden, houdt deze wel beperkt.
Makkelijk te kweken garnalen, als aan voorgaande voorwaarden wordt voldaan. Tot 35 eieren worden, afhankelijk van de temperatuur, gedurende een maand meegedragen, waarna de jongen uitkomen. Deze kunnen geslachtsrijp zijn in 3 maanden tijd.
Geschikt voor aquaria vanaf 10 liter.
Temperatuur: 18 tot 25° C
pH: 6-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Kopen: ok.