Geslacht van koornaarvissen met ten minste 10 soorten uit de familie van de ➛Melanotaeniidae.
Langwerpige, gestrekt ruitvormige vissen afkomstig van Nieuw-Guinea. Het lichaam is vaak hoog en sterk zijdelings samengedrukt. De spitse kop is soms nadrukkelijk meer toegespitst, met een inwendige knik bij voorhoofd en keel. Twee rugvinnen; een korte voorste en een veel langere achterste, die ruwweg het spiegelbeeld is van de nog wat langere aarsvin. De staartvin is ondiep gevorkt en afgerond. De voorste rugvin staat tegenover of even achter de buikvinnen. Veel soorten kennen meerdere lokale kleurvariaties. Een opvallend kenmerk is de, bij mannen in de paartijd vaak aanwezige, helder gekleurde streep van bovenlip tot aan de voorste rugvin.
Vreedzame en levendige scholenvissen die weinig eisen stellen en geschikt zijn voor het gezelschapsaquarium. Houdt ze in een groepje van minimaal vijf exemplaren. Hun zwemlustig gedrag vraagt de nodige zwemruimte, maar zorg ook voor beplanting voor schuilgelegenheid. Enkele ➛drijfplanten kunnen beschutting van boven geven, de vissen laten zich hierdoor meer zien. Deze bevinden zich voornamelijk in de middelste en bovenste waterlaag. Stevige ➛stroming is aan te raden, de meeste soorten leven in snel stromend water, en ook een geregelde ➛waterwissel is van belang. Een ochtendzonnetje wordt op prijs gesteld.
Met voedsel weinig kieskeurige vissen, die een breed palet aan ➛dierlijk voer eten. Met name (land!)insecten en hun larven worden gewaardeerd. Ook diepvries- en droogvoer vormen geen probleem. In de natuur eten de dieren bovendien geregeld aufwuchs, een aandeel ➛plantaardig voer is daarom eveneens van belang.
De kweek is in de regel eenvoudig. Zet meerdere vrouwen bij één of twee mannen. Zodra zich een koppel vormt, worden dagelijks meerdere eieren afgezet tot 100, 200 stuks totaal. Het betreft vrijleggers zonder broedzorg die tussen fijnbladige planten afzetten. Voor een hogere opbrengst is het raadzaam de ouders na het afzetten te verwijderen, om ➛eierroof tegen te gaan. De eieren komen na een ruime week uit. Zodra de jongen na enkele dagen vrij zwemmen kan worden gevoerd met het fijnste ➛jongbroedvoer. Na een week kan op ➛Artemia worden overgegaan.
Afkomstig uit noordwest Papoea, in de Siriwo en Wapoga rivier, onderdeel van het stroomgebied van de Derewo rivier. Meestal in open water, in de stroming.
Vorm volgens de geslachtsomschrijving. Enkele kleurvormen, met als vaste elementen de donkere bovenkant van de kop; de brede blauwzwarte lengteband, met daaronder een kortere lichte gele of rozig beige die vaak eindigt in een dubbele vlek op de staartwortel; een donkere vlek boven de voorste aarsvinhelft; en roodachtige tot felrode ongepaarde vinnen, in ieder geval aan de rand, waarbij de voorste vaak afwijkend is gekleurd. Rug olijfgroen tot grijsbruin, soms met een lichte langwerpige vlek in de kleur van de lichte lengtestreep. Over dit alles ligt vaak een laag met iriserend lichtblauwe vlekken en stippen. Vrouwen zijn beduidend minder uitbundig gekleurd.
Lengte tot 10 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als vermeld bij het geslacht. Mannen kunnen onderling vrij agressief worden met felle kleuren en tot gescheurde vinnen aan toe, veelal na een waterwissel.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 22 tot 28° C
pH: 7-9 dH: 4-12 fH: 7-21 ppm: 70-200
Een kwetsbare soort, Beperk de aankoop tot nakweek.