CrassulaceaeCraterocephalus eyresii

Crassuláceae

= afgeleid van Crassula.

Vetplantenfamilie

De vetplantenfamilie valt binnen de orde van de ➛Saxifragales en bevat tweezaadlobbige planten die perioden met langdurige droogte kunnen overleven door water op te slaan in stevige en dikke bladeren. De planten zijn ook bekend onder de term succulenten. Het zijn planten die voorkomen in dor en droog gebied, waar weinig andere planten concurrentie vormen. Binnen een dergelijke familie is het daarom verrassend toch een geslacht, ➛Crassula, met twee watermínnende soorten aan te treffen.

Vetplanten kennen een afwijkende vorm van ➛fotosynthese, waarbij overdag de huidmondjes gesloten blijven om overmatige uitdroging te voorkomen. Deze openen alleen 's nachts om gassen uit te wisselen. De opgenomen ➛CO₂ wordt omgezet in appelzuur, om gedurende de dag weer als CO₂ in de gangbare fotosynthese te kunnen worden benut.

Craterocéphalus

= met een stevige kop.

Geslacht van koornaarvissen met meer dan 25 soorten uit de familie van de ➛Atherinidae.

Grootste geslacht binnen de familie. Slanke en zeer langgerekte vissen uit Australië en Nieuw Guinea.

Zowel in zoet als in brak water komen deze dieren voor, stilstaand en stromend water, in grote scholen boven in open water met een bodem van zand of klei.

Als alle koornaarvissen voorzien van de kenmerkende dubbele rugvin, kort en ver uit elkaar, parallel met buik- en aarsvinnen. Overwegend sober van kleur, met hooguit lengtestrepen, soms gestippeld. De vinnen zijn grotendeels kleurloos.

Vreedzame dieren die prima met ander gezelschap zijn te combineren. Snelle zwemmers van open ruimte, die het best in een school kunnen worden gehouden van minimaal acht exemplaren, liefst twee of meer vrouwen per man. Alle soorten voer van geschikte grootte wordt gegeten. In de natuur worden zowel water- als landinsecten en plantaardige kost gegeten.

De kweek is doorgaans niet eenvoudig vanwege de hoge eisen die de dieren stellen aan de waterkwaliteit. De temperatuur aan de hoge kant houden. Eieren worden afgezet in fijnbladige planten en komen na maximaal 10 dagen uit.

Dieren worden zelden in de aquariumhandel aangeboden.

eyrésii

Steindachner 1883

Endemisch in het Eyremeer en omringende rivieren en meren in Zuid-Australië.

Uiterlijk als vermeld bij het geslacht. Op de doorschijnend geelgrijs zilveren grondkleur ligt een groenig rugdek. In dezelfde kleur loopt een scherp afgetekende lengtestreep vanaf de borstvinnen tot de staart. Vinnen kleurloos of gelig. Mannen zijn intenser van kleur, vrouwen voller indien drachtig.

Lengte tot 10 cm.

Verzorging en gedrag als beschreven bij het geslacht.

Over de kweek is weinig bekend, vermoedelijk als andere soorten.

Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.

Temperatuur: 24 tot 30° C

pH: 6-7   dH: 4-12   fH: 7-21   ppm: 70-200

Kopen: ok.