CtenoïdschubbenCtenopoma acutirostre

Ctenoïdschubben

Schubben

Ctenópoma

= met een kam aan de (kieuw)deksel.

Geslacht van klimbaarzen met meer dan 10 soorten uit de familie van de ➛Anabantidae.

Hoge, cichlideachtige vissen uit Afrika met een ovaal rond tot langgerekt ovaal lichaam met een vrijwel gelijke rug- en buiklijn, zijdelings sterk afgeplat, en een vrij grote en spitse, driehoekige kop, met daarin een brede bek. Kieuwdekselranden getand, wat enig opletten vereist bij het uitvangen. Rug- en aarsvin zijn lang, met harde, scherpe stekels die verwondingen kunnen veroorzaken of netten beschadigen. De rugvin begint hoog op de rug, de staart is waaiervormig.

De vele synoniemen van de meeste soorten toont aan dat deze vaak moeilijk van elkaar zijn te onderscheiden. De schuimnest bouwende soorten zijn ondergebracht in het geslacht ➛Microctenopoma.

In de regel schuwe vissen die beperkt geschikt zijn voor andersoortig gezelschap. De dieren zijn nachtelijk levende rovers die vrij grote prooien met de ver uitstulpbare bek opzuigen en zich daarbij voordoen als een dood blad, zoals de ➛bladvis. Reden om al te kleine vissen er niet mee te combineren. De dieren houden van gedempt licht en hebben veel schuilplaatsen nodig tussen planten, hout of eventueel stenen. Alhoewel vallend onder de klimbaarzen, is het labyrint niet zo groot als bij het geslacht Anabas en klimmen deze vissen dientengevolge niet over land. Springen kunnen ze echter goed, dek het aquarium zorgvuldig af. Houdt daarbij echter wel rekening met hun noodzaak te ademen met hun labyrint, door minimaal 2 à 3 cm ruimte boven het water vrij te houden. De afdekking houdt ook de lucht boven het water op een wat hogere temperatuur, wat gunstig is, zeker voor jonge dieren. In gevangenschap kunnen sommige soorten tot 30 jaar oud worden.

Ondanks dat het hier roofvissen betreft, hoeft niet met levende vis te worden gevoerd en kan worden volstaan met grover dierlijk voer als stukken (ongezouten) vis, mossel of garnaal, kleine regenwormen, ➛Acilius larven. Ook kleiner voer als ➛muggenlarven en ➛mysis worden gegeten, ook diepgevroren, en enkele soorten accepteren ➛droogvoer. Vermijd vlees van landdieren en vogels, dit kan lijden tot problemen met de spijsvertering (➛bloat)

Weinig soorten zijn nagekweekt. Van belang is een goed kweekkoppel, de kans op vorming daarvan kan worden vergroot door een groep jonge dieren samen te laten opgroeien. Neem een ruime kweekbak, die goed van planten is voorzien. Tijdens de paring vindt de omhelzing plaats, die typerend is voor vele labyrintvissen. Zeer productieve vissen die of ineens, of verspreid over enkele weken tot vele duizenden eieren afzetten, welke naar het oppervlak stijgen door hun oliegehalte. Broedzorg ontbreekt, ouders kunnen na het afzetten worden verwijderd. Na 2 dagen komen de eieren uit, de jongen kunnen met het allerkleinste ➛jongbroedvoer worden gevoerd zodra deze vrij zwemmen. Na 2 dagen kan op ➛Artemia worden overgegaan.

acutiróstre

Pellegrin 1899

Tapijtvis

Inheems in het stroomgebied van de middenloop van de Congo rivier en de vele toevoerrivieren.

Ctenopoma acutirostre
De tapijtvis. © ➛J.O. Reynolds

Jonge dieren langwerpiger. Over de wit- tot goudbruine basis liggen 3 tot 5 rijen regelmatig verspreide, donkerbruine vlekken met een lichter midden, die ook deels op de verder transparante vinnen doorlopen. Vlekken op de vinnen (veel) kleiner. Geslachtsonderscheid lastig te zien; mannen met meer stekels op de kieuwdekselrand en een ruwe zone op de staartwortel.

Lengte tot 15 cm.

Verzorging en gedrag als bij het geslacht vermeld.

De kweek is gelukt en verloopt als vermeld bij het geslacht, vermoed wordt dat de dieren, die behoorlijk oud kunnen worden, pas na enkele jaren geslachtsrijp zijn, en mogelijk seizoensbroeders zijn.

Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.

Temperatuur: 22 tot 28° C

pH: 5-8   dH: 0-18   fH: 0-32   ppm: 0-300

Kopen: ok.