= afgeleid van Dytiscus.
Waterroofkevers
Grote familie van waterkevers uit de orde van de kevers of ➛Coleoptera. Deze kevers zijn duidelijk aan het onderwaterleven aangepast, met een gestroomlijnd, ovaal lichaam, waarbij de kop, ➛thorax en ➛abdomen vrijwel naadloze overgangen vertonen, gecombineerd met krachtige zwempoten met een dubbele rij haren die bij de voorwaartse beweging plat klappen. De rug is meer of minder gewelfd, de buik plat tot identiek aan de rug. De kop is voorzien van sterke en scherpe kaken. De voorste twee potenparen worden gebruikt om vast te houden, de achterste voor het zwemmen.
De kevers zijn snelle zwemmers. Het leven buiten het water gaat niet altijd even handig, maar sommige dieren redden zich met buitelen en stuiteren prima richting water. Veel soorten kunnen vliegen: onder de dekschilden zitten, zoals bij veel kevers in het algemeen, vleugels opgevouwen.
De dieren hangen geregeld met de punt van hun abdomen aan het wateroppervlak om de luchtbel onder de dekschilden te verversen. Deze bel doet ook dienst als ➛fysische kieuw en wisselt gassen met het omringende water uit.
Zoals de naam al aangeeft gaat het hier om rovers, die, afhankelijk van de soort en de grootte, voor de overige aquariumbewoners een risico vormen. Zeker bij de grotere soorten staan kikkers en salamanders op het menu. Vissen zijn in de regel te snel, maar niet altijd. Garnalen maken op de duur weinig kans. Mochten vissen de kéver als eten zien, dan is er vaak chemische afweer aan boord: stinkende afscheiding of een dodelijk hormonenshot. Kortom: beter niet bij de tropisch vissen.
In Belgische en Nederlandse sloten zijn vele soorten aan te treffen van onder andere de geslachten ➛Acilius, ➛Agabus, ➛Colymbetus, ➛Cybister, ➛Dytiscus, Graphoderus, Hydaticus, Laccophilus, Platambus en Rhantus.
De onderfamilie Hydroporinae bevat geslachten met uitsluitend kleine waterroofkevers tot een lengte van ongeveer 5 mm: Coelambus, Graptodytes, Hydroglyphus, Hydroporus, Hygrotus, ➛Hyphydrus en Potamonectes.
= duiker.
Groot geslacht van kevers met ten minste 50 soorten uit de familie van de ➛Dytiscidae.
Roofkevers met een breed gestroomlijnd lichaam die met zeven soorten in Nederland en België zijn vertegenwoordigd. Zowel kevers als larven leven van de jacht op prooien tot twee keer hun eigen grootte.
Linneaus 1758
Geelgerande waterroofkever, gewone geelrand
Inheems in de noordelijke helft van het Euraziatische continent. In Nederland en België algemeen.
Zwarte, platte kever met een groenige glans. Vrouwen hebben groeven in langse richting over de dekschilden lopen, bij de man zijn deze gladder. Mannen hebben aan de voorpoten een zuignapachtige verdikking, bedoeld voor grip op de groeven van de rug van de vrouw tijdens de paring. Monddelen, ➛thorax en dekschilden zijn van een dof goudgele rand voorzien. De kleine kop heeft duidelijke zwarte ogen. Vier voelsprieten met dezelfde goudgele kleur, de buitenste twee lang, de binnenste tot een derde daarvan. De achterste poten zijn lange geveerde zwempoten. De onderzijde en poten van de kever zijn roodachtig goudgeel.
Lengte ♀ tot 40 mm, ♂ tot 5 cm.
De larve is bruin doorschijnend en tot 6 cm lang, slank, met zes normaal ogende poten die alle worden gebruikt bij het zwemmen. De ronde, platte kop heeft twee kromme gifnaalden van 3 mm lengte die op de hoek van de kop scharnieren.
Grote, roofzuchtige kever die op het zicht jaagt. Verschalkt prooien groter dan zichzelf, dus ook vissen zijn niet veilig. Anderzijds is de kever een aquarium op zich waard. Niet alleen de kever is een rover, ook de monsterlijke larve kan er wat van. 50 kikkervisjes per dag is een normale inname. Ook soortgenoten schuwt de larve niet. Gelukkig zijn zowel de kever als de larve door hun grootte niet over het hoofd te zien.