PanamiusBereik van paginaPanaqolus albivermis

Panámius

= Panamees.

Monotypisch geslacht van cichliden uit de familie van de ➛Cichlidae. Na eerst in de geslachten ➛Archocentrus, ➛Cichlasoma, Cryptoheros en Neetroplus te zijn ondergebracht, is de enige vis in dit geslacht P. panamensis. Niet zonder twijfel echter, dit lijkt een tijdelijke oplossing.

Moeilijkheid 2 (0-3)

panaménsis

Meek & Hildebrand 1913

Misschien een verrassing, maar deze vis is endemisch in Panama, enkel aan de Atlantische kant. Te vinden waar de stroming beperkt is, boven zand en nabij rotsen, veelal onder overhangend bladerdek.

Hoog en zijdelings samengedrukt ovaal lichaam, de kop vormt een rechte hoek. Bek klein en eindstandig. Rugvin lang en verdeeld in een hard- en weekstralig deel, evenals de veel kortere aarsvin. Staartvin driehoekig waaiervormig.

Grondkleur bruinig olijfgroen, met een rozerode ronde zone net onder het midden tot aan de buiklijn. Schubben hebben echter een olijfgroene rand. Naar de staartvin toe een lichtgrijze labyrinttekening. Ook op de vinnen zijn roze en lichtgrijs terug te vinden. de rugvin heeft een helderrode rand. Op de onderste helft op regelmatige afstand diepzwarte en scherp omrande vlekken en verticale strepen. Vrouwen beduidend minder kleurrijk en met minder puntige vinnen.

Gedurende de ➛bronst verkleurt de vrouw naar zilverwit, waarop meerdere onregelmatige donkere vlekken zijn te zien. Vaak kleurt ook de keel geheel zwart. Mannen verkleuren soms ook, maar behouden meer van het oorspronkelijke olijfgroen. Flanken ook met meer rode lijnen.

Lengte ♀ tot 11 cm, ♂ tot 13 cm.

Temperamentvolle dieren, die ondanks de geringe grootte ook grotere dieren zonder pardon uit het territorium jagen. Om dezelfde reden ook behoefte aan een ruim aquarium, zeker met meerdere soortgenoten. Desondanks goed in een groep te houden. Schuilgelegenheid is noodzakelijk. Planten worden uitgegraven, plaats deze daarom in potjes, eventueel met enkele stenen er omheen. Warmtebehoeftige vissen.

Holenbroeders die zich vrij eenvoudig laten kweken. De broedzorg komt voor rekening van de moeder. Vader bewaakt het nest, maar niet altijd, zeker met meerdere vrouwen in de buurt. Jongen zwemmen na een paar dagen vrij rond. Voeren kan met Artemia of ➛jongbroedvoer wat van vergelijkbare grootte is. De opfok is niet moeilijk.

Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.

Temperatuur: 25 tot 30° C

pH: 7-8   dH: 8-18   fH: 14-32   ppm: 130-300

Een zeer kwetsbare soort. Koop enkel nakweek dieren, of verkrijg nakweek via bekenden. In de handel zelden aangeboden vissen.

Panáqolus

= kleine Panaque.

Klein geslacht van meervallen met 10 soorten uit de familie van de ➛Loricariidae.

Geslacht van kleine Zuid-Amerikaanse meervallen die voorheen onder Panaque vielen, maar zijn op grond van hun geringere grootte, ronde zuignapvormige bek en tandvorm in dit geslacht apart gezet. Hierover is nog niet iedereen het eens. Zie ook de beschrijving aldaar.

Vissen met een brede kop en een slank lichaam, kenmerkend voor leden van deze familie, evenals het geheel met ➛beenplaten bepantserde lichaam. De zuigbek is onderstandig en voorzien van zintuigrijke franje en een fijne vertanding, waarmee hout kan worden geschraapt. Rug-, liervormige staart- en borstvinnen zijn groot, alle vinnen zijn van een stevige voorste vinstraal voorzien, ook de kleine vetvin.

Bij jonge dieren is het geslachtsonderscheid niet gemakkelijk te zien. Volwassen vrouwen zijn forser dan de slanke mannen, zeker indien drachtig. Mannen ontwikkelen ruigere, naar buiten gekrulde odontoden op achterlijf, kieuwdeksels en buikvinstekels, bijna als een vacht. Vanwege het moeilijke onderscheid kan het laten opgroeien van een groep van 5 of 6 jonge dieren een methode voor ➛paarvorming zijn.

Vreedzame dieren die ook goed met andere soorten zijn te houden. Planten worden in de regel gegeten, al kan het goed gaan bij voldoende voedering. Zorg voor schuilplaatsen, van hout of stenen, en voor voldoende stroming. Gedempt licht heeft de voorkeur.

Evenals Panaque betreft het hout etende meervallen, en is het van belang altijd een zachtere houtsoort in de bak aanwezig te hebben. Het helpt de dieren de spijsvertering gezond te houden. Daarnaast kan gevoerd worden met verschillende soorten plantaardig voer. Ook droogvoertabletten worden gegeten.

De kweek is bij enkele soorten gelukt en niet bijzonder moeilijk Vers, koel water toedienen lijkt de kweek te bevorderen. Holenbroeders. Plaats enkele vrouwen bij een man. De man houdt een hol bezet en krijgt hopelijk aandacht van een vrouw. Is dat het geval, dan blijven de dieren tot zeer lang in elkaars buurt liggen, elkaar daarbij aanrakend. Tijdens de uiteindelijke paring ligt de man op het achterlijf van de vrouw en probeert haar met sidderingen tot afzetten te stimuleren. De bevruchte eieren worden door de man bewaakt en verzorgd, waarbij deze geregeld worden omgedraaid. Bij teveel onrust of afnemende waterkwaliteit kan hij de eieren het nest uitwerken. Na een kleine week komen de eieren uit. De jongen teren nog tot 2 tot 3 weken op hun ➛dooierzak alvorens vrij te zwemmen. Hout wordt dan al gegeten, zorg voor enkele stukken in de kweekbak.

Moeilijkheid 2 (0-3)

albivérmis

Lujan, Steele & Velasquez 2013

Alleen bekend van de Rio Alejandro in het stroomgebied van de Rio Ucayali in Peru. Deze laatste vormt mede het begin van de Amazone.

Panaqolus albivermis
Panaqolus albivermis. © ➛H. Haagensen

Vorm volgens de geslachtsbeschrijving. Donkerbruin tot bruinig zwartgrijs lichaam met tot zeven achterover staande, geelwitte dunne dwarsbanden, gelijkmatig verdeeld van kop tot staartwortel. Bij oudere dieren kunnen de lijnen in stippen overgaan. Ook in de vinnen zijn deze lijnen terug te vinden, parallel aan de vinranden. Jongen met bredere witte dwarsbanden.

Lengte tot 13,5 cm.

Verzorging, gedrag en kweek als bij het geslacht vermeld. Tot 70 eieren, jongen zwemmen na ongeveer 12 dagen vrij.

Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.

Temperatuur: 24 tot 30° C

pH: 6-8   dH: 0-12   fH: 0-21   ppm: 0-200

Een bedreigde soort. Tot het op naam brengen bekend als L204.

Margevuller