Geslacht van karpers met ten minste 20 soorten uit de familie van de ➛Nemacheilidae.
Ook bekend als bermpjes: kenmerkend zijn de langwerpige, in doorsnee bijna ronde lichaamsvorm, de vlakke buiklijn met de spitse kop, daarin een onderstandige bek met vier baarddraden op de bovenlip en één op elke mondhoek. Vinnen aan de buikzijde meestal kleurloos, rug- en staartvin dwarsgestreept in de beide lichaamskleuren. Vrouwen zijn te herkennen aan de rondere buik. Mannen vertonen een gleuf in de huid, vanaf de snuit tot onder het oog; tevens verdikte voorste borstvinstralen. Soorten zijn onderling vaak lastig uit elkaar te houden.
Bewoners van ondiepe rivieren met matig tot snel stromend, zuurstofrijk water met een stenige bodem, maar soms ook in breder en dieper water te vinden.
Levendige vissen die van gezelschap houden, bij voorkeur te houden in een groep met zes of meer dieren. Ook naar andere dieren vreedzaam. Tijdens de paai kan de agressie tussen mannen onderling wel serieus oplopen. Zorg voor ten minste enige ➛stroming en tevens voor voldoende schuilplaatsen. Planten komen in de natuur weinig voor, maar vormen anderszins geen probleem.
Voeren kan met ➛algen, indien deze ontbreken volstaat alternatief ➛plantaardig voer ook. Geef ook een deel klein ➛dierlijk voer.
Kweken is in enkele gevallen gelukt. Zet daartoe een man samen met enkele vrouwen en voer afwisselend. Het eten van de eigen eieren kan worden tegengegaan met een ➛kweekrooster. Voeren van de kleine jongen kan met ➛Paramecium of ander ➛jongbroedvoer van dergelijke grootte.

Enkel bekend van de Brahmaputra rivier en zijrivieren daarvan, in Assam, een staat in het noordoosten van India. Lokale varianten in het voorheen grote areaal bleken aparte soorten.
Vorm als beschreven bij het geslacht. Kleur gelig beige met een smalle, donkerbruine lengtestreep. Aan de onderzijde daarvan ongeveer 10 korte dwarsstreepjes. Boven de streep over de rug lopende, lichtere dwarsbanden die ook onderbroken kunnen zijn.
Lengte tot 10 cm.
Verzorging en gedrag als aangegeven bij het geslacht. Over de kweek is weinig bekend, toch zijn er meldingen van spontaan jongbroed in kleine aantallen. Vermoed wordt dat de ouders ➛eierrovers zijn.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 20 tot 26° C
pH: 6-8 dH: 4-12 fH: 7-21 ppm: 70-200
Kopen: ok.

➛Endemisch in de Ataran rivier in Myanmar, een zijrivier in de bovenloop van de Salween rivier op de landbrug naar het Maleisisch schiereiland.
Vorm en tekening als bij de andere soorten; echter zonder duidelijke lengtestreep. Genoemde rugstrepen lopen over de flank schuin achterwaarts naar beneden tot over het midden, waartussen nieuwe strepen beginnen en naar de buik uitlopen, vaak een stuk fijner. Kleine tussenliggende vlekken geven echter wel de suggestie van een lengtestreep. Hoog op de staartvinbasis een diep donkerbruine vlekje.
Lengte ♀ tot 9 cm, ♂ tot 8 cm.
Verzorging en gedrag als bij het geslacht beschreven. Nog niet in aquaria nagekweekt.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 20 tot 26° C
pH: 6-8 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Oorspronkelijk aangezien voor P. rubidipinnis.