= afgeleid van Schilbe.
Glasmeervallen
Familie van in scholen levende meervallen uit de orde van de ➛Siluriformes, afkomstig uit Afrika en Azië.
Slanke vissen die op het eerste gezicht niet op meervallen lijken. Toch vertonen ze er enkele typische kenmerken van: Tot vier paar vrij lange tot lange baarddraden, een korte, brede kop met een lang en slank achterlijf en een ➛vetvin met een stekel. Ook staat de korte rugvin, indien aanwezig, ver vooraan en de borstvinnen min of meer als kleine vleugels zijwaarts. Opvallend aan deze meervallen zijn verder de lange aarsvin en het zeer doorzichtige lichaam. De staart is klein en hangt meer of minder af. Het zijn alle levendige, ➛rheofiele dieren die in een school voortdurend met het transparante achterlichaam in de ➛stroming in open water slingeren. Er is een groot verschil in grootte binnen de familie
Vreedzame vissen, waarvan vele prima in een ➛gezelschapsaquarium passen. Een aquarium met glasmeervallen vraagt veel zwemruimte, al worden ook schuilplaatsen in de vorm van stenen, hout of planten gewaardeerd. Zorg voor een goede stroming in het open gedeelte. Houd de ➛verlichting beperkt, of zorg voor drijfplanten en een donkere bodem, de dieren zijn enigszins schuw. Een school van minimaal zes dieren is nodig om de schuwheid te verminderen. Een enkel dier stopt mogelijk met eten. Uitsluitend dierlijk voedsel als bijvoorbeeld kleine kreeftachtigen en ➛muggenlarven. Gevoelig voor mindere kwaliteit water; een regelmatige waterwissel is noodzakelijk om te voorkomen dat de dieren schuw en inactief worden.
Aquariumvissen komen voor in de geslachten Neotropius, Parailia, ➛Pareutropius en Schilbe.
= met gescheiden tong.
Uitgebreid geslacht van moerasplanten met meer dan 100 soorten uit de familie van de ➛Araceae.
Deze in rozetten groeiende planten, waarvan slechts enkele voor permanente onderwater cultuur geschikt zijn, zijn nauw verwant aan ➛Bucephalandra. De verspreiding beslaat Zuidoost-Azië tot en met Oceanië, maar ontbreken in Australië. De meeste soorten komen op Borneo voor, langs snel stromende rivieren in bosgebied, die tijdens de moesson overstromen.
Robuuste en weinig eisende planten, waarvan de bladeren groeien uit een ➛rizoom, waardoor één plant een klein veldje kan vormen. Net als bij Bucephalandra en ➛Cryptocoryne is het blad onder water bezaaid met zilverachtige stipjes. Zodra de plant wortelt komt de trage tot matig snelle groei op gang. Dit kan zowel op de bodem (niet er in!) als op steen of hout. De trage groei betekent wel dat er weinig onderhoud aan de planten is. Vermijd al te felle verlichting, of demp deze met drijfplanten of -bladeren. Gezien de herkomst is sterke stroming geen probleem.
Vermeerderen gaat eenvoudig door het delen van de wortelstok, of door er kleine stukjes af te snijden en te laten drijven tot er een plant uit groeit.
Boyce, Medecilo & Wong 2015
Endemisch op de Filipijnen, langs oevers van snel stromend, helder water in laagland oerwoud.
Groeiwijze als vermeld bij het geslacht. Ovale, bleekgroene tot groene bladeren van ongeveer vier cm. De randen zijn licht gegolfd en hebben een punt aan het einde, staande op een wat langere steel.
Hoogte tot 8 cm, breedte tot 12 cm.
Een weinig eisende plant die zowel in de bodem als op hout of steen kan groeien. Gematigd licht en wat meststoffen doen de plant goed.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 22 tot 26° C
pH: 6-7 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Deze recent ontdekte soort wordt nog weinig aangeboden.