Kieuwspleetalen
Familie van aalachtige vissen uit de orde van de ➛Synbranchiformes met een wereldwijd voorkomen. Slang- of aalvormige vissen met een in doorsnede rond lichaam, voorzien van een schubloze huid. Alhoewel een ruggengraat aanwezig is, ontbreken ribben. Ook een zwemblaas ontbreekt. De kop is wat verdikt, met een slangenkopvorm, met een eindstandige, diep ingesneden bek. Ogen klein en ver vooraan. Bij de grotbewoners liggen de ogen diep in de huid en zijn effectief blind. De naam verwijst naar de spleet onder de kop waarin de vergroeide kieuwen zich bevinden. Rug- en aarsvin zijn tot een geheel vergroeid tot een vlezige huidplooi en hebben hele korte of in in het geheel geen vinstralen. Een staartvin is of mee vergroeid of ontbreekt.
Borst- en buikvinnen ontbreken bij volwassen dieren. Jonge dieren beschikken wel over borstvinnen, waarmee water langs de daarachter rijk doorbloede huid wordt gewaaierd, voor ➛zuurstofopname. Eenmaal volwassen, na ongeveer twee weken, zijn de keel en mond sterk doorbloed geraakt en soms zijn daarin kieuwzakken ontwikkeld en worden de nu overbodige borstvinnen afgeschud. Zuurstof kan hiermee uit lucht worden opgenomen.
Al deze eigenschappen stellen deze dieren in staat gemakkelijk in de bodem te duiken en daar in leven te blijven, zelfs als de waterbron uitdroogt. De huid scheidt hiertoe een grote hoeveelheid mucus af, terwijl aanpassingen in hun stofwisseling het voedselverbruik tot een minimum reduceren. Ook een leven vervuild water vormt geen probleem. Tijdens regenachtige nachten kunnen de dieren over land zoeken naar een nieuwe bron.
Kieuwspleetalen zijn overwegend nachtactief en leven in allerlei water, ook ➛brak. Deze roofzuchtige vissen zijn zuivere ➛carnivoren. Ze voeden zich met kreeftachtigen, slakken, insecten, wormen en kleine vissen. Desondanks zijn het verder rustige en vreedzame dieren, vrij intelligent en wennen aan hun verzorger.
Onder vrouwelijke dieren komt zogenaamd sequentieel ➛hermafroditisme voor: zij kunnen na ongeveer vier jaar in een zogeheten secundair mannelijk dier veranderen. Mannen verstaan dit kunstje terug niet.
Zeer zelden worden deze dieren te koop aangeboden. Deze komen in de regel uit de geslachten Monopterus, Ophisternon en Synbranchus.
Orde van aalachtige bodemvissen uit de infraklasse van de ➛Teleostei met een rond of slechts beperkt zijdelings samengedrukt lichaam.
De verspreiding is wereldwijd, maar beperkt zich tot de tropische gebieden. Hun biotoop bestaat uit allerlei zoet en brak water, vooral moerassen. Enkele soorten leven uitsluitend in grotten.
Sommige soorten beschikken over een accessoire ademhaling in de vorm van sterk doorbloede keelzakken. Dit stelt ze in staat om via de bek of neusgaten zuurstof op te nemen na zich voor een droogte in de bodem te hebben ingegraven.
Andere eigenschappen zijn het ontbreken van een ➛zwemblaas. De ➛ongepaarde vinnen staan achteraan het lichaam en zijn dikwijls vergroeid tot één lange vinzoom. Het zijn roofvissen, die behalve bodemlarven ook kleine vissen eten. Hun lengte varieert van 16 tot 150 cm, onder de kleinere soorten zijn vele geschikt voor het aquarium.
Van de vier families bevatten deze drie geschikte aquariumvissen: ➛Indostomidae, ➛Mastacembelidae en ➛Synbranchidae.