➛Callitriche brutia
Omgeving met specifieke kenmerken waarin een soort het best gedijt, en daarom deze opzoekt of in wordt geboren. Een ander woord is leefomgeving. Dit is het type omgeving dat de beste overlevingskansen biedt, hetzij door gebrek aan roofdieren, dan wel de aanwezigheid van genoeg voedsel, eventueel van een bepaald soort. Een typering van een organisme is niet compleet zonder een beschrijving van de voorkeursomgeving.
Dat verklaart ook de ➛degeneratie van organismen die na lange tijd over meerdere generaties na zijn gekweekt, simpelweg door het - gedwongen - leven in een andere omgeving. Ook in de natuur is iedere omgeving weer anders, wat het ontstaan van lokale variëteiten verklaart.
Niet te verwarren met het begrip ➛biotoop. Een habitat is het antwoord op de vraag 'waar hoort dit organisme thuis?'
➛Dermogenys pusilla
= afgeleid van Haliplus.
Watertreders
Familie van ➛omnivore waterkevers uit de orde van de ➛Coleoptera.
Ovale kevers met een sterk gewelfde rug, de buik is in de lengte recht maar in de breedte vrij sterk gekromd. Het abdomen eindigt in een wat toegespitste punt. De kop is klein, met duidelijk zichtbare, wat uitstekende facetogen. De poten zij dun, met zwemharen een de uiteinden, maar erg handig zwemmen de dieren niet en verblijven liever tussen de planten. Dit zwemmen gaat met alternerende poten, waardoor een zigzaggende voortbeweging ontstaat. Opvallend zijn de sterk verbrede en starre 'dijbenen' aan de achterpoten van deze dieren, die voorzien zijn van putjes en ter bescherming van de buik dienen. De dekschilden zijn in de lengte eveneens voorzien van rijen donker gekleurde deukjes. De kleur varieert van licht geelbruin tot oranjebruin.
De larven zijn langwerpig, bestaande uit in het midden verdikte ringen. Ze ademen via ➛tracheeën, die draadvormig verlengd kunnen zijn.
De slechts enkele mm lange larven leven uitsluitend van algen, in tegenstelling tot de volwassen dieren, die ook van insecteneieren, ➛kleine kreeftachtigen en andere kleine en trage waterdieren verorberen.
Eieren worden op of in planten gelegd. Larven vervellen drie maal alvorens aan land in de grond te verpoppen.
De larven zijn voor vissen eetbaar, maar laten zich niet in aantallen vangen. De kevers vormen voor jonge garnalen een risico.
In Nederland en België komen ongeveer 20 soorten voor in de volgende geslachten: Brychius, Haliplus en Peltodytes.
= zoutminnende Caridina.
Klein geslacht van garnalen met 2 soorten uit de familie van de ➛Atyidae.
Beide soorten kleine garnalen zijn vrijwel identiek, en komen beide endemisch voor op Hawaï. De kop is relatief klein, waardoor de ➛carapax erg groot lijkt. Een ➛rostrum lijkt te ontbreken.
De dieren leven in vulkanische brak waterpoelen langs de kust in lavatunnels. De poelen worden afwisselend gevoed door binnendringend zeewater en regenwater. Hierdoor zijn de dieren erg tolerant wat betreft het zoutgehalte, maar gedijen het best bij 14 tot 16 gram zeezout per liter. Ze zijn in het algemeen erg tolerant, ook wat temperatuur betreft en kunnen bij kamertemperatuur gehouden worden.
Ze leven van de bodemlaag bestaande uit ➛bacteriën, waaronder ➛blauwalg, maar ook van op het water gevallen insecten, aas en ander dierlijke resten. In het aquarium kunnen ze ook met droogvoer of voedertabletten worden gevoerd.
Kweken is niet moeilijk, maar de dieren paaien maar 4 à 5 keer, met een maximum van veertien donkerrode eieren. Daarvan haalt gemiddeld 70% volwassenheid. De draagtijd is ruim vijf weken en de larven zijn na 5 vervellingen, elk met ongeveer 4 weken tussentijd, volwassen.
Deze garnalen zouden tot 20 jaar oud kunnen worden.
Holthuis 1963
Uiterlijk, verzorging en kweek als vermeld bij de geslachtsbeschrijving.
Lengte tot 15 mm.
Geschikt voor aquaria vanaf 10 liter.
Temperatuur: 20 tot 23° C
pH: 7-8 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
In Nederland en België worden de dieren zelden aangeboden, of het is al in de twijfelachtige zogeheten 'ecospheres', glazen bollen met een gesloten ecosysteem.
Kopen: ok.