In 1934 ontdekte, vrijwel constante verhouding van 106:16:1 waarin ➛koolstof (C), ➛stikstof (N) en ➛fosfor (P) in marine fytoplankton voorkomen, enkele plaatselijke afwijkingen inbegrepen.
Met het herstellen van deze verhouding in de aanwezige plantenvoeding is meermalen succes geboekt bij het terugdringen van ➛algen. Daarbij is vooral uitgegaan van stikstof en fosfor, aangezien koolstof vooral middels CO₂ door planten wordt opgenomen, de stof waarmee ook de ➛zuurgraad wordt verlaagt. De verhouding N:P is interessant omdat blauwalgen meer kans maken bij een stikstof- en groene meer bij een fosfortekort.
Toch lijkt het erop dat de Redfield ratio niet meer is dan een sterk vereenvoudigde benadering van de ➛Wet van het minimum, waarbij onduidelijk blijft hoevéél van beide stoffen nodig is.
Zo zou een plant voldoende stikstof kunnen hebben naast een veel te hoog gehalte aan fosfor, in bijvoorbeeld de verhouding N:P 5:1. Zolang er voor de plant geen tekort van beide is, doet de onderlinge verhouding er weinig meer toe. De algen vormen daarbij de indicatie welk tekort zich voordoet: bij blauwalgen ➛nitraat toevoegen, bij groenalgen fosfaat. Planten zélf bepalen wat ze nodig hebben, en dat zou voor de verhouding N:P best eens 16:1 kunnen zijn.
Geslacht van grondels met ruim 10 soorten uit de familie van de ➛Oxudercidae.
Langwerpige, zijdelings afgevlakte vissen, afkomstig uit het westelijk Pacifisch gebied. Nabij de kop cilindrisch, met daarin een laaggeplaatste, diep ingesneden bek, ogen hoog geplaatst: typische bodemdieren. Twee rugvinnen, de voorste spits, de achterste lang en regelmatig. De buikvinnen dienen als bodemsteun bij de rusthouding.
Weinig eisende vissen die enkel onderling wat territoriale agressie vertonen, maar serieus wordt dit nooit. Houdt deze sociale vissen bij voorkeur in een groepje van zeker 6 exemplaren.
Droogvoer kan een probleem vormen, geef liefst ➛levend of ➛diepvriesvoer. In brak water blijven Artemia-naupliën lang in leven.
De kweek van deze ➛holenbroeders is erg moeilijk en slechts bij een enkele soort gelukt.
Zie ook de beschrijving bij de familie.
Wijd, maar versnipperd verspreide soort, in riviermondingen langs de kusten van Mozambique en Madagaskar, en verder Sri Lanka, Maleisië, Indonesië, Papoea-Nieuw-Guinea, Filipijnen, Noord- en Oost-Australië en Japan. Behalve in ➛brak water zijn deze vissen ook in zoet water te vinden.
Vorm als vermeld bij geslacht en familie. Kleur gelig beigebruin, met onregelmatige bruine marmertekening. Vanaf het voorhoofd loopt een diepzwarte oogstreep schuin achterwaarts af, en een dergelijke band loopt vanuit de voorste rugvinpunt verticaal naar de buik. Daarmee is de achterste helft van genoemde vin blauw glanzend zwart, de andere helft is helder oranjegeel. Mannen zijn te herkennen aan de massievere kop en de hogere voorste rugvin.
Lengte tot 38 mm.
Alhoewel ook in zoet water te vinden, heeft brak water toch de voorkeur. De dieren zijn dan vitaler en de weerstand tegen ziekten is beter. Doe daartoe een toevoeging tot 1 eetlepel of 16 gram per liter water. Warmtebehoeftige dieren.
De kweek is nog niet gelukt. Vrouwen paaien bij voorkeur met mannen die al één of meer broedsels verzorgen. Legsels bestaan uit meerdere honderden eieren.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 24 tot 28° C
pH: 7-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Kopen: ok.