➛Myriophyllum spicatum
= verdreven cichlide.
Monotypisch geslacht van cichliden uit de familie van de ➛Cichlidae.
De enige soort is de merkwaardig gevormde en zelden aangeboden A. labrosus, die lang onder het geslacht ➛Melanochromis is ingedeeld.
Trewavas 1935
Endemisch in heel het Malawimeer, maar vrij zeldzaam. Leeft in de overgangszone van rotsige oever naar zandbodem, al is men daarover nog onzeker.
Langwerpige, zijdelings sterk afgevlakte roofvis met een grote, spitse kop. Opvallend zijn de dikke lippen, waarvan de gezwollen punt bij volwassen dieren neus en kin opgroeien. De lippen zijn alleen dik in de hoogte, waardoor de kop in de breedte spits blijft. Overigens worden de lippen van nakweekdieren niet zo sterk gezwollen, bij gebrek aan natuurlijk voedsel.
De vrij ver achterwaarts staande rugvin is lang, met harde en zachte vinstralen, evenals de veel kortere aarsvin. Staartvin driehoekig. Buikvinnen met blauwwitte voorste vinstralen. Kleur erg variabel, afhankelijk van de locatie. Vrijwel geheel bruinig gele of grijze dieren komen voor als zeer donker gekleurde, of wat lichter. Mannen groter, met 8 à 9 duidelijke dwarsbanden en met geelwitte eivlekken in de aarsvin.
Lengte ♀ tot 10 cm, ♂ tot 13 cm.
Agressieve dieren, die beter van wat grotere vissen wordt vergezeld: kleinere zijn voer. De agressie richt zich voornamelijk op mannelijke soortgenoten, houdt bij voorkeur meerdere vrouwen per man. Meerdere mannen vraagt veel ruimte en schuilplaatsen; die laatste zijn hoe dan ook van belang.
In de natuur worden kleine (jonge) vissen en ➛schaaldieren tussen rotsspleten uitgezogen, waarbij de lippen de spleet afsluiten. Mogelijk worden ook algen afgegraasd. In het aquarium kan wat groter ➛dierlijk levend voer worden gegeven.
Over de kweek is weinig bekend, maar de eivlekken verraden dat het ➛muilbroeders betreft, wat door de vrouw wordt uitgevoerd.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 22 tot 26° C
pH: 7-9 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
Kopen: ok.
= naar de Amerikaanse zoöloog Abbott.
Klein geslacht van karpers met 6 soorten uit de familie van de ➛Cyprinidae.
Modderkruipers met een opvallend grote rugvin. Langwerpig en slank, met een grote kop, voorzien van een onderstandige zuigmond, met op beide hoeken een baarddraad. Vrij grote, horizontale borst- en buikvinnen, een driehoekige staartvin en een grote rugvin, vooral bij mannen.
Energieke vissen, die beter niet met rustige of schuwe vissen gecombineerd worden. De dieren eten veel en laten weinig voor latere eters over. Goed te combineren met ➛karperachtigen of andere drukke modderkruipers, bijvoorbeeld ➛Syncrossus. Een aquarium met rolkeien van verschillend formaat in combinatie met stukken wortelhout en enige ➛stroming sluit het best aan bij hun natuurlijke omgeving, waarin stevige planten als ➛javavaren of ➛Anubias kunnen worden gebruikt. Als voedsel nemen ze weliswaar ➛algen en ➛biofilm tot zich, maar leven in de natuur hoofdzakelijk van ongewervelden en hun larven. Zowel levend als in diepvriesvorm of als droogvoer wordt dit gegeten.
Basilewsky 1855
Inheems in China, beide Korea's en Japan, maar op vele plaatsen elders in Azië onbedoeld meegekomen met introducties van voedselvissen. Bewoners van meren en rivieren in zowel helder als sedimentrijk water.
Uiterlijk als beschreven bij het geslacht. Grondkleur licht beige, met een groenig bruine rug. Over de flank een streep van onscherpe grijsbruine blokken, beginnend op de kieuwdeksel; ook op de rug onregelmatige blokken. Daar overheen rijen zwarte stippen in een netpatroon. Tussen bek en oog een bruine streep. Vinnen afgerond en met bruine strepen dwars op de vinstralen. Mannen zijn te herkennen aan de grote rugvin met rafelachtige achterkant.
Lengte tot 15 cm.
Verzorging en gedrag als bij het geslacht omschreven.
Over de kweek is weinig bekend.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 15 tot 24° C
pH: 6-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Vanwege de herkomst vermoedelijk ook in Europa kansrijk. Zet deze dieren daarom nooit uit in de natuur, vanwege hun agressieve concurrentie.
Kopen: ok.