aquiloniumArachnochium kulsiense

aquilónium

= noordelijk.

Aulonócara

Aráceae

= afgeleid van Arum.

Aronskelken

Familie uit de orde van de ➛Alismatales. De aronskelken vallen onder de eenzaadlobbigen.

Kleine tot grote rozet- en ➛drijfplanten die voornamelijk in tropisch gebied voorkomen, met name het Amerikaans continent, noordwaarts ook in gematigd gebied. De bladvorm is erg variabel. Kenmerkend aan deze familie zijn de vaak opvallende bloeiwijzen: de stamper en meeldraden, die gezamenlijk de ➛spadix vormen, worden omvat door een opvallend gekleurd schutblad of ➛spatha.

Van de ruim 110 geslachten zijn de volgende van belang voor de aquaristiek:

Anubias, ➛Bucephalandra, ➛Calla, ➛Cryptocoryne, ➛Lagenandra, ➛Lemna, ➛Pistia, ➛Schismatoglottis en ➛Spirodela.

Arachnida

= spinnen.

Spinachtigen

Klasse van geleedpotigen of ➛Arthropoda die zich kenmerken met acht poten en een tweedelig lichaam, bestaande uit een kopborststuk of cephalothorax en een ➛abdomen. Vleugels ontbreken.

Hieronder vallen bijvoorbeeld spinnen, mijten, teken en schorpioenen, en enkele aquatische dieren als watermijten (➛Hydrachnidiae) en de waterspin ➛Argyroneta aquatica, die als enige soort wereldwijd volledig onder water leeft. Meerdere soorten spinnen leven op of nabij water, zoals de gerande oeverspin en meerdere wolfspinsoorten.

Arachnóchium

= met spinnenpoten.

Klein geslacht van garnalen met 2 soorten uit de familie van de ➛Palaemonidae.

Na eerst in het geslacht Palaemon en Macrobrachium te zijn ondergebracht hebben deze garnalen sinds 2010 een eigen naam, op basis van meerdere eigenschappen. De ongebruikelijk lange poten hebben tot de geslachtsnaam geleid. De lichaamsvorm is verder als vermeld bij de ➛Caridea. Ogen vrij groot. Het ➛rostrum is bovengemiddeld hoog en transparant, zonder kleur.

Rustige, nogal schuwe dieren; houd ze bij voorkeur in een niet te kleine groep van ten minste tien exemplaren. Vermijd ook al te druk gezelschap. Deze nachtdieren laten zich na de eerste schuwheid ook overdag zien. Te voeren met spinazie- en brandnetelblad, of ➛herfstbladeren. Enkele keren per week kan ook ➛dierlijk voer worden gegeven. De dieren zwemmen weinig.

De twee soorten worden zelden in de handel aangeboden, maar zijn goed te houden.

kulsiénse

Jayachandran, Lal Mohan & Raji 2007

Parelgarnaal, sneeuwvlokgarnaal

Endemisch in de Kulsi rivier, een grote toevoerrivier van de Brahmaputra, in het uiterste oosten van India, ten noorden van Bangladesh.

Opvallend hoog rostrum met nauwelijks zichtbare vertanding. Grondkleur transparant met een zeer variabel vlekkenpatroon van bruine, witte en crèmekleurige vlekken, waardoor zowel bruine als bijna witte dieren voorkomen. Vrouwen hebben een hoger abdomen dan mannen en worden wat groter.

Arachnochium kulsiense
Het kleurbereik van de parelgarnaal.

Lengte ♀ tot 45 mm, ♂ tot 35 mm.

Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht. Gevoelige soort die bij hoge nitraatwaarden problemen bij het vervellen kunnen krijgen. Bij gebruik van vloeibare plantenvoeding daarom voorzichtig doseren. Bij waterwissels niet te veel ineens verversen.

Kweken is eenvoudig. Vrouwen kunnen iedere vier weken tot 20 eieren uitbroeden. Jonge garnalen worden met rust gelaten.

Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.

Temperatuur: 15 tot 28° C

pH: 7-8   dH: 8-30   fH: 14-53   ppm: 130-500

Met uitsterven bedreigde soort. Vrijwel alle aangeboden dieren zijn wildvang, koop uitsluitend nakweek.