Klein geslacht van garnalen met 8 soorten uit de familie van de ➛Atyidae.
Kleine en onopvallende zoetwatergarnalen uit Europa, Midden-Oosten en Noord-Afrika. Carapax vrij klein, abdomen lang met een versmalling na het derde pleon, dat naar onderen taps toeloopt. Rostrum lang en fijn voorwaarts getand. Kleur in de regel transparant bruin, grijs of blauw.
Eén soort, A. desmarestii, is bekend als aquariumdier, al zal deze in de handel niet te vinden zijn.
Echte zoetwatergarnaal
Verspreiding oorspronkelijk Zuid-Europa en Noord-Afrika rond het Middellandse Zeegebied, maar door het verbinden van rivieren middels gegraven kanalen ook noordelijker gesignaleerd, tot in Nederland.
Vorm als bij het geslacht vermeld. Kleur variabel, van transparant bruin, donkergrijs tot blauwig. Een licht beige rugstreep komt vaak voor, evenals beige strepen van daaraf naar beneden over de pleon-overgangen. Bovenste helft donkerder dankzij fijn patroon van donkere stipjes. Geslachtsonderscheid is lastig; mannen blijven kleiner.
Lengte ♀ tot 27 mm, ♂ tot 20 mm.
Verzorging niet moeilijk, houdt deze groepsdieren in een groepje van liefst 10 dieren of meer. Vermijd al te agressieve of drukke medebewoners en zorg voor dekking in de vorm van planten en decoratiemateriaal. Voedsel is zelden een probleem: de dieren leven van organisch afval, zoals ➛detritus en plantenresten, en van ➛biofilm. Voedselresten worden ook vlot opgeruimd. Eventueel bijvoeren met ➛plantaardig voer.
De kweek is gelukt. Productieve dieren die in de periode april-juli tot 1500 eieren meedragen. De zeer kleine larven of ➛zoea leven als plankton en lijken pas na meerdere vervellingen op de ouders. Een ➛sponsfilter is voor de kweek aan te raden. Jongen zijn te voeren met zeer fijn plantaardig ➛jongbroedvoer en ➛aufwuchs. De vele jongen vragen echter veel voer.
Geschikt voor aquaria vanaf 10 liter.
Temperatuur: 10 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 8-18 fH: 14-32 ppm: 130-300
Kopen: ok.
Grote familie van zoetwatergarnalen uit de infraorde van de ➛Caridea, met een verspreiding over alle tropische en gematigde werelddelen. Door geografische afzondering zijn vele soorten ontstaan, en zullen er vermoedelijk nog vele ontdekt worden in heel specifieke biotopen. Alle soorten leven voornamelijk van ➛detritus, ➛biofilm of plantaardig voedsel, al zullen vele ook dierlijk voedsel eten als de kans zich voordoet. De ➛rheofiele soorten hebben daartoe waaiervormige scharen, waarmee langsstromend kan worden uitgefilterd. Deze dieren hebben in de regel een voorkeur voor stromend water en zullen in het aquarium de uitstromer van een filter opzoeken. Hun lichaam vormt een gestroomlijnd geheel, waarbij ➛carapax en ➛abdomen vloeiend in elkaar verlopen.
Wat betreft de kweek valt de familie in twee methoden te verdelen: de geslachten die uitsluitend in zoet water leven en slechts weinig grote eieren dragen en waarvan de jongen als garnalen het ouderdier verlaten; en de rheofiele soorten met veel zeer kleine eieren, waarvan de jongen, ➛zoea genaamd, meer als ➛plankton het leven beginnen en een ➛amfidrome levenscyclus doorlopen. In brak tot zout water ondergaan ze enkele vervellingen, om vervolgens als bijna volwassen dier terug te keren naar zoet.
Voor het aquarium zijn er in veel geslachten enkele tot zeer veel goed houdbare soorten te vinden:
➛Atya, ➛Atyaephyra, ➛Atyoida, ➛Atyopsis, ➛Australatya, ➛Caridina, ➛Halocaridina, ➛Jonga, ➛Micratya, ➛Neocaridina en ➛Potimirim.