BlauwbaarsBlenniiformes

Blauwbaars

Badis badis

Blauwe discus

Symphysodon aequifasciatus

Blauwe koningszalm

Inpaichthys kerri

Blauwe neon

Paracheirodon simulans

Blauwe schildersmeerval

Ancistrus dolichopterus

Blauwe spat

Trichopodus trichopterus

Blauwe tetra

Knodus borki

Mimagoniates microlepis

Blauwe waterhyacint

Pontederia azurea

Blauwogen

Pseudomugilidae

bléekeri

= naar de Nederlandse ichtyoloog Bleeker.

Mýstus

Bleekzucht

Chlorose

bléheri

= naar de Duitse importeur Bleher.

Kiúnga

Petitella

Blenníidae

= afgeleid van Blennius.

Naakte slijmvissen

Familie van zee- ➛brak en zoet water bewonende bodemvissen uit de orde van de ➛Blenniiformes, in de regel met 'blennies' aangeduid. Het is de grootste familie binnen de orde. Kenmerkend zijn de kamvormige tanden. De meeste soorten leven in ondiep kustwater in zee, slechts enkele in brak en zoet water.

Als alle leden uit de orde langwerpige vissen met een grote kop en ogen. Deze laatste zijn altijd hoog geplaatst. Rug- en aarsvin zijn beide lang. De kop zelf varieert van zeer stomp tot spits. De buikvinnen bestaan uit één of enkele stevige vinstralen en dienen voor steun in rust. De borstvinnen zijn als de staart waaiervormig.

Soorten zijn meestal solitair levend, sommige leven ook in groepen. Het zijn alle schemering- of nachtdieren. Alle soorten broeden in holen, waarbij de man het legsel bewaakt. Jongen spoelen als plankton naar zee om op te groeien en, eenmaal volwassen, naar de kust terug te keren. Enkele soorten zijn eierlevendbarend.

Soorten voor zoet en brak water zijn te vinden in het geslacht ➛Omobranchus uit de onderfamilie Blenniinae.

Blenniifórmes

Slijmvisachtigen

Orde van bodembewonende vissen uit de infraklasse van de beenvissen of ➛Teleostei, die grotendeels langs kusten in ondiep zee- en ➛brak water leven, slechts enkele in zoet. Deze tonen veel gelijkenis met grondels uit de orde van de ➛Gobiiformes.

Overwegend kleine, langwerpige vissen met een zeer lang lichaam en een grote kop met eveneens grote, hoog geplaatste ogen. De bek is meestal eind-, soms iets onderstandig en varieert van zeer klein tot diep en breed. Rug- en aarsvin zijn zeer lang, de eerste is niet in tweeën gedeeld, een kenmerkend onderscheid met de grondels, al lijkt er soms wel een tweedeling te zijn, als bij cichliden. Borst- en buikvinnen staan min of meer onder elkaar, soms staan de laatste vóór de eerste. De buikvinnen bestaan vaak uit één of enkele, zeer stevige vinstralen, waarop in rust wordt gesteund. De staart is afgerond waaiervormig. Op de kop bevinden zich vaak sprietachtige aangroeisels, de cirri. Als voedsel dienen kleine kreeftachtigen en weekdieren, soms algen en plankton, sommige bijten happen uit andere vissen.

Als bodembewoners leven ze een min of meer verborgen bestaan, waarbij ze soms in de bodem duiken of zich tussen stenen of in verlaten slakkenhuizen verbergen. Hun vaak camouflerende tekening helpt daarbij. De vissen zijn in staat voor korte tijd buiten water te leven om, al springend, ander gebied te bereiken.

Enig belang heeft voor het zoetwateraquarium vormt de familie van de naakte slijmvissen of ➛Blenniidae.