LampreienLamprologus werneri

Lampreien

Petromyzontidae

Lamprológini

= afgeleid van Lamprologus.

Tak van voornamelijk langwerpige Afrikaanse cichliden uit de familie van de ➛Cichlidae. Deze komen vooral voor in het ➛Tanganyikameer, maar ook in de Congo rivier. Ook komen enkele hoge en ovale vissen voor.

Het zijn bij liefhebbers populaire, kleine tot middelgrote in ➛holen broedende cichliden. Het merendeel van de soorten welke voorheen onder het verzamelgeslacht ➛Lamprologus vielen zijn na het opdelen daarvan ondergebracht in de volgende zeven geslachten:

Altolamprologus, ➛Chalinochromis, ➛Julidochromis, ➛Lepidiolamprologus, ➛Neolamprologus, ➛Telmatochromis en Variabilichromis.

Lamprológus

= met glanzende flanken.

Klein geslacht van cichliden met 10 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.

Dit geslacht is lang als verzamelgeslacht gebruikt voor allerlei min of meer gelijkende dieren, en kent meerdere opdelingen, alle sinds 1986 ondergebracht in de stam van de ➛Lamprologini. Het bevat momenteel enkel nog rivier bewonende soorten; de soorten uit het Tanganyikameer vallen nu alle onder ➛Neolamprologus.

Langgerekte en in doorsnede ronde vissen, de ogen hoog geplaatst in de relatief grote kop. Op de flank en in de staart zijn vaak dwarsstrepen zichtbaar. De rugvin is een stuk langer dan de aarsvin, beide met een hard- en weekstralig deel. De ongepaarde vinnen zijn vaak van helder gekleurde randen voorzien, soms met vlekken.

Hol bewonende bodemvissen, die dit ook agressief verdedigen. De dieren vragen daarvoor de nodige ruimte om niet steeds in elkaars zicht te hoeven komen. Zorg daarom voor voldoende schuilgelegenheid voor alle individuen. Gezien de graaflust van meerdere soorten is een bodem van fijn, afgerond grind het meest geschikt. Typerend is het in rust op de buikvinnen steunen. Meerdere vrouwen bij één man voorkomt dat alle agressie steeds door hetzelfde slachtoffer wordt geïncasseerd.

Veelal niet moeilijk te kweken vissen, die, als nagenoeg alle Lamprologini, in holen broeden. Eieren worden in de regel tegen een wand afgezet en zorgvuldig bewaakt, meestal door de vrouw, terwijl de man het territorium verdedigt.

wérneri

Poll 1959

Komt uitsluitend voor in Pool Malebo in de Congorivier tussen de beide Congo's, in water met vrij sterke ➛stroming.

Uiterlijk vergelijkbaar met L. congoensis. Mannen ontwikkelen na enige tijd een bult op het voorhoofd. De bek is groot met op de onderkaak duidelijk zichtbare hoektanden. Grondkleur beigebruin, met een lichtblauwe zweem over de vinnen. Soms zijn vijf, zes vage, brede dwarsbanden te zien en sommige dieren vertonen lengtestrepen van goudkleurige of lichtblauwe vlekjes op het achterlichaam en in rug- en staartvin.

Lengte tot 18 cm.

Een ➛rheofiele soort die zich bruusk voortbeweegt. Agressief zowel naar soortgenoten als naar andere vissen en daarom de nodige ruimte vraagt. Zorg voor voldoende schuilplaatsen tussen stenen en hout, evenals een stevige stroming. De vissen leven voornamelijk op en nabij de bodem en rusten ook geregeld op de buikvinnen. Voeren met wat groter levend voer, zoals keverlarven, ➛zoetwaterpissebedden, ➛mysis, jonge vis, al wordt ook kleiner voer geaccepteerd, bijvoorbeeld ➛muggenlarven.

Wat lastiger te kweken vissen. Ongeveer 300 eieren worden in een hol afgezet, waarna de vrouw de broedzorg geheel op zich neemt.

Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.

Temperatuur: 22 tot 26° C

pH: 6-7   dH: 4-18   fH: 7-32   ppm: 70-300

Deze dieren zijn door toenemend bootverkeer en vervuiling kwetsbaar in hun vindgebied.

Kopen: nee.